ik heb deernis over deze schare, omdat ze nu al drie dagen bij mij blijven en niets te eten hebben;
3
en als ik hen vastend loslaat op hun huis aan, zullen ze onderweg los van alles raken; en sommigen van hen zijn van ver weg!
4
Dan antwoorden zijn leerlingen hem: waarvandaan zal iemand bij machte zijn hen te verzadigen met broden in de woestijn die het hier is?
5
Hij heeft hun gevraagd: hoeveel broden hebt ge?, en zij zeggen: zeven!
6
Dan kondigt hij aan de schare af dat ze moeten neervallen op de grond; hij neemt de zeven broden aan, doet de dankzegging, breekt, en geeft aan zijn leerlingen om voor te zetten, en zij zetten voor aan de schare.
7
Ze hebben ook een paar visjes gehad; hij zegent die en zegt dat ze ook die moeten voorzetten.
8
Zij eten en worden verzadigd, aan overgeschoten brokken halen ze op: zeven manden.
9
Ze zijn met zo’n vierduizend geweest. Dan laat hij hen los.