Dan komt Jezus met zijn leerlingen naar buiten, naar de dorpen van Caesarea Filippi; onderweg heeft hij zijn leerlingen een vraag gesteld en tot hen gezegd: wie zeggen de mensen dat ik ben?
En zij zeggen tot hem, zij zeggen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, maar anderen: een van de profeten!
29
En zelf heeft hij hun de vraag gesteld: maar wie zegt gíj dat ik ben? Ten antwoord zegt Petrus tot hem: ú bent de Gezalfde!
30
Hij zegt hun bestraffend dat ze dat aan niemand over hem mogen zeggen.
31
En hij begint hen te onderrichten dat de mensenzoon veel móet lijden, verworpen moet worden door de oudsten, de heiligdomsoversten en de schriftgeleerden en ter dood gebracht zal worden en na drie dagen opstaan;
32
openhartig heeft hij dit woord gesproken. Petrus neemt hem terzijde en begint hem te bestraffen.
33
Maar hij keert zich om, ziet zijn leerlingen aan, bestraft Petrus en zegt: ga weg, achter mij, satan, want je zint niet op de dingen van God, nee, op die van de mensen!
34
Hij roept de schare samen met zijn leerlingen tot (zich) en zegt tot hen: als iemand dat wíl, achter mij komen, laat hij zichzelf verloochenen, zijn kruis optillen, en dan mij volgen!-
35
want wie ook maar zijn lijf-en-ziel wil redden, die zal haar verliezen, maar wie ook maar zijn lijf-en-ziel zal verliezen vanwege mij en het evangelie* Of: de verkondiging., die zal haar redden;