Hij zegt tot hen: zomaar iemand van u zal een vriend hebben die midden in de nacht doorreist tot bij hem en tot hem zegt: vriend, leen mij drie broden,
daar een vriend van mij op z’n weg bij mij aanlandt en ik niets heb om hem voor te zetten!-
7
en hij antwoordt van binnen uit en zegt: val me niet zo lastig, de poortdeur is al gesloten en m’n knechtjes zijn met mij naar bed,- ik ben niet bij machte op te staan en het aan jou te geven!-
8
ik zeg u: ook als hij niet opstaat om het aan hem te geven omdat hij een vriend van hem is, toch zal hij, door zijn brutale vraag wakker geworden, aan hem geven zoveel hij nodig heeft!-
9
ook ík zeg u: vraagt en aan u zal gegeven worden, zoekt en ge zult vinden;
10
klopt en voor u zal worden opengedaan!- want al wie vraagt mag nemen en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan!-
11
maar: van zomaar één uit u zal de zoon de vader vragen om een vis,- die zal hem toch niet in plaats van een vis een adder geven?-
12
of als hij om een ei zal vragen, zal hij hem een schorpioen geven?-
13
als dan gij, boosaardig als ge zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal de vader uit de hemel heilige geestesadem geven aan wie hem daarom vragen!