verkoopt uw bezittingen en geeft ze weg als (teken van) ontferming; maakt voor uzelf inwerpzakken die niet verouderen, een onuitputtelijke schat in de hemelen,- waar geen dief nadert en geen mot bederf brengt;
34
waar immers uw schat is, daar zal ook uw hart zijn;
35
laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend,-
36
en gijzelf gelijkend op mensen die hun heer verwelkomen wanneer hij opbreekt uit de bruiloft, opdat zij, als hij komt en klopt, meteen voor hem zullen opendoen;
37
zalig díe dienaars welke de heer bij zijn komst wakker zal vinden!- amen, zeg ik u dat hij zich zal omgorden en hen zal laten aanliggen; hij zal bij hen komen en hen bedienen;
38
ook als hij in de tweede, ook als hij in de derde wake komt en hen zó vindt,- zalig zijn zíj!-
39
maar onderkent dit: als de huiseigenaar had geweten in welk uur de dief zou komen, had hij niet in zijn huis laten inbreken;
40
ook gíj: weest gereed!, omdat in een uur waarvan ge het niet denkt de mensenzoon komt!