Zie, een man, geroepen met de naam Zacheüs; hij is oppertollenaar geweest,- hij is rijk!
3
Hij heeft ernaar gezocht Jezus te zien, wie hij was, maar heeft het vanwege de schare niet vermocht, omdat hij van gestalte klein is geweest.
4
Vooruitgesneld naar voren klimt hij op een moerbeivijgenboom omhoog om hem te kunnen zien,- omdat hij op doortocht dáár wel langs móest komen.
5
Als hij bij die plek aankomt, kijkt Jezus omhoog en zegt tot hem: Zacheüs, haast je en klim omlaag, want ik moet heden in jouw huis verblijven!
6
Haastig klimt hij omlaag en verwelkomt hem met vreugde.
7
Allen die het zagen hebben gegromd; ze zeiden: die is bij een zondig man binnengekomen om uit te spannen!
8
Maar Zacheüs staat daar en zegt tot de Heer: zie, de helft van wat mij toebehoort, heer, geef ik aan de armen, en als ik iemands vijgen heb geschud geef ik het viervoudige terug!
9
Maar Jezus zegt tot hem: heden geschiedt er redding aan dit huis, omdat ook hij een zoon van Abraham is;
10
want de mensenzoon komt om ‘te zoeken en te redden wat verloren is’ (Ez. 34,16).