Instellingen

11


Maar terwijl zij deze dingen horen

zegt hij als toevoeging een zinnebeeld,
daar hij dicht bij Jeruzalem is
en zij denken dat aanstonds
het koningschap van God zal verschijnen.

12


Dus zegt hij:

zomaar een mens, welgeboren,
vertrekt naar een verre streek
om het koningschap aan te nemen
en dan terug te keren.

13


Maar hij roept een tiental van zijn dienaars

en geeft aan hen tien ponden;
hij zegt tot hen:
handelt daarmee zolang ik op komst ben!

14


Maar zijn stadgenoten hebben hem gehaat:

die zenden hem
een afvaardiging oudsten achterna
en zeggen:
wij willen niet dat híj koning over ons wordt!

15


Het geschiedt als hij terugkomt

en het koningschap heeft aangenomen
dat hij zegt dat die dienaars
tot hem geroepen moeten worden,-
aan wie hij het zilvergeld gegeven heeft,
opdat hij er kennis van kan nemen
wie wat voor handel heeft gedreven.

16


Maar het geschiedt: de eerste landt aan:

en zegt: heer,
uw pond heeft er tien ponden bijverdiend!

17


Hij zegt tot hem: mooi zo, goede dienaar!-

omdat je met het kleinste
betrouwbaar bent gebleken,
wees gezaghebber over tien steden!

18


De tweede komt, en zegt:

uw pond, heer, heeft vijf ponden gemaakt!

19


Maar hij zegt ook tot hem:

word ook jij het over vijf steden!

20


De ander die komt zegt:

heer, ziehier uw pond dat ik
weggelegd gehad heb in een zweetdoek,

21


want ik was bevreesd voor u,

omdat u een hardvochtig mens bent:
u neemt op wat u niet hebt uitgezet
en u oogst wat u niet gezaaid hebt!

22


Hij zegt tot hem:

uit je eigen mond veroordeel ik je,
slechte dienstknecht!-
je wist dat ík een hardvochtig mens ben,
dat ik opneem wat ik niet heb uitgezet
en oogst wat ik niet heb gezaaid:

23


waarom heb je dan

mijn zilvergeld niet aan de bank gegeven?-
dan had ik bij mijn komst
het met rente teruggekregen!

24


Aan hen die bij hem staan zegt hij:

neemt van hem dat pond af
en geeft het aan hem
die de tien ponden heeft!-

25


en als ze tot hem zeggen

‘heer, hij heeft al tien ponden!’-

26


ik zeg u: aan al wie heeft zal worden gegeven,

maar van wie niet heeft
zal ook wát hij heeft worden afgenomen;

27


alleen: mijn vijanden,

die niet wilden dat ik koning over hen werd,
brengt die hier
en slacht ze voor mijn aanschijn af!

28


Terwijl hij deze dingen zei

is hij vooraan verdergetrokken,
opklimmend naar Jeruzalem.