Instellingen

28


Terwijl hij deze dingen zei

is hij vooraan verdergetrokken,
opklimmend naar Jeruzalem.

29


Het geschiedt

zodra hij Betfage en Betanië nadert,
tegen de berg aan met de roepnaam
‘van Olijven’,
dat hij twee van de leerlingen uitzendt
en zegt:

30


gaan jullie naar het dorp hiertegenover:

als ge er binnentrekt zult ge vinden:
een veulen, vastgebonden,
waarop nog niemand van de mensen
ooit heeft gezeten;
maakt het los en voert het hierheen;

31


en als iemand u vraagt:

waarom maakt ge dat los?-
zult ge zó zeggen:
‘omdat de heer het nodig heeft’!

32


Maar de uitgezondenen gaan weg

en vinden het zoals hij hun heeft gezegd;

33


maar als zij het veulen losmaken

zeggen zijn heren tot hen:
waarom maakt ge het veulen los?

34


Maar zij zeggen:

omdat de heer het nodig heeft!

35


Ze voeren het naar Jezus,

gooien hun kleren over het veulen
en laten Jezus erop klimmen.

36


Maar toen hij verder trok

hebben zij op de weg hun kleren uitgespreid.

37


Maar als hij uiteindelijk

de afdaling van de Olijfberg nadert
beginnen ze, heel de menigte der leerlingen,
vol vreugde God te loven met grote stem,
om alle krachten die zij hebben gezien,-

38


zeggend: gezegend hij die komt,-

de koning!- in de naam van de Heer!-

(Ps. 118,26)

in de hemel vrede, en glorie in den hoge!

39


Enkelen van de Farizeeërs uit de schare

zeggen tot hem:
leermeester, bestraf je leerlingen!

40


Ten antwoord zegt hij:

ik zeg u, als zíj zich stilhouden
zullen de stenen schreeuwen!