22 | En wanneer, naar de Wet van Mozes, ‘vervuld worden de dagen van hun reiniging’
(Lev. 12,6), laten ze hem mee opklimmen naar Jeruzalem om hem voor te stellen aan de Heer,
| |
23 | zoals geschreven is in de Wet van de Heer: ‘elk mannetje dat de moederschoot opent zal worden uitgeroepen tot: toegeheiligd aan de Heer’ (Ex. 13,2-15)
| |
24 | en om, naar wat gezegd is in de Wet van de Heer, een offerande te geven van ‘een koppel tortels of twee duivenjongen’
(Lev. 12,8).
| |
25 | En zie, er is een mens geweest in Jeruzalem wiens naam Simeon was, en deze mens was een rechtvaardige, een vrome, een verwelkomer van Israëls troosttoeroep; heilige geestesadem is over hem geweest
| |
26 | en hem is door de heilige Geest voorspeld dat hij de dood niet zal zien voordat hij de gezalfde van de Heer heeft gezien.
| |
27 | Gedreven door de Geest komt hij naar het heiligdom, en als de ouders het jongetje Jezus binnenbrengen om wat in de Wet gewoonte is met hem te doen,
| |
28 | ontvangt ook hij het in zijn armen en zegent God; hij zegt:
| |
29 | Meester, nu laat gij uw dienaar los in vrede,- naar uw woord;
| |
30 | want mijn ogen hebben gezien uw reddend werk
| |
31 | dat gij bereid hebt voor het aanschijn van alle gemeenschappen:
| |
32 | licht tot ontsluiering van volkeren, en de glorie van Israël, uw gemeenschap!
| |
33 | Zijn vader en moeder zijn verwonderd over wat over hem wordt gezegd.
| |
34 | Simeon zegent hen en zegt tot Maria, zijn moeder: zie, deze ligt hier tot val en opstanding van velen in Israël, tot een teken dat wordt weersproken;
| |
35 | maar ook door je eigen ziel zal een zwaard gaan; zó zullen uit vele harten overleggingen worden ontsluierd!
| |
36 | Er is ook een profetes geweest, Hanna, dochter van Fanoeël, uit de stam van Aser. Zij is in levensdagen ver gekomen: na haar meisjestijd heeft zij zeven jaren geleefd met een man
| |
37 | en is nu weduwe, zo’n vierentachtig jaren. Zij is nooit weggeweest uit het heiligdom, met vastentijden en smeekbeden er vererend nacht en dag.
| |
38 | Dit eigen uur treedt zij naderbij. Zij dankt God en spreekt van hem tot allen die op Jeruzalems verlossing wachten.
| |
39 | Zodra zij alles hebben volbracht dat volgens de Wet van de Heer móet keren ze terug naar Galilea, naar hun stad, Nazaret.
| |
40 | Maar het jongetje is opgegroeid en krachtig geworden,- vervuld van wijsheid: Gods genade is over hem geweest.
| |