Instellingen

1


maar op de eerste van de sabbatsweek

komen zij, diep in de morgen,
bij de gedenkplaats, dragende
de geurkruiden die ze hebben voorbereid.

2


Maar ze vinden de steen

afgewenteld van de gedenkplek,

3


maar als ze er binnenkomen

vinden ze het lichaam van de Heer Jezus niet.

4


En het geschiedt,

als ze daar niet verder mee kunnen:
zie, twee mannen komen bij hen staan
in bliksemend gewaad;

5


zíj raken in-bevreesd

en neigen hun gezichten ter aarde,
maar zij zeggen tot hen:
wat zoekt ge de levende bij de doden?-
hij is niet hier, nee, hij is opgewekt!-

6


maar gedenkt hoe hij tot u heeft gesproken

toen hij nog in Galilea was,

7


toen hij zei van de mensenzoon

dat hij moet worden prijsgegeven
in handen van zondige mensen,
gekruisigd worden en ten derden dage opstaan!

8


Zij worden zijn uitspraken indachtig,

9


keren terug van de gedenkplek

en verkondigen dit alles
aan de elf en al de overigen.

10


Maar het zijn geweest: Maria Magdalena,

Johanna, en Maria van Jakobus.
De overige (vrouwen) die met haar waren
hebben tot de apostelen hetzelfde gezegd.

11


Deze uitspraken schenen voor hun aanschijn

als zotteklap
en zij hebben haar niet geloofd.

12


Maar Petrus is opgestaan

en naar de gedenkplek gesneld;
zich bukkend bekijkt hij
de windsels die daar liggen;
hij komt terug
vol verwondering over wat is geschied.

13


En zie, twee van hen

zijn op diezelfde dag onderweg geweest
naar een dorp dat zich ophoudt op
zestig stadiën van Jeruzalem,
welks naam Emmaüs is,-

14


en zij hebben zich met elkaar onderhouden

over al deze dingen die samengelopen zijn.

15


En het geschiedt,

terwijl zij zich onderhouden en samen zoeken:
hij, Jezus nadert,
en is met hen mee getrokken,

16


maar hun ogen zijn zo bevangen geweest

dat zij hem niet hebben herkend.

17


Maar hij zegt tot hen:

wat zijn dit voor woorden
die ge al wandelend elkaar tegenwerpt?
Treurig-ogend blijven ze staan.

18


Maar ten antwoord zegt één,

met de naam Kleopas, tot hem:
bent ú alléén bijwoner in Jeruzalem
en hebt u geen kennis van de dingen
die in deze dagen geschieden?

19


Hij zegt tot hen: wat voor dingen?

Zij zeggen tot hem:
die rondom Jezus de Nazarener,
een man die profeet is geworden,
vermogend in werk en woord
tegenover God en heel de gemeenschap,-

20


hoe onze heiligdomsoversten

en onze overheden
hem hebben prijsgegeven
aan terdoodveroordeling
en hem gekruisigd hebben;

21


maar wíj hebben gehoopt dat híj het is

die Israël zal gaan verlossen;
echter, al met al
brengt hij nu de derde dag door
sinds deze dingen zijn geschied;

22


echter hebben ook

enkele vrouwen uit ons midden
ons ontsteld,
die vroeg in de morgen
bij de gedenkplek zijn geweest;

23


toen ze zijn lichaam niet vonden

zijn ze komen zeggen
dat ze een visioen van engelen hebben gezien,
die zeggen dat hij lééft;

24


enkelen van hen die met ons zijn

zijn mee teruggegaan naar de gedenkplek,
en vonden die zó
zoals ook de vrouwen hebben gezegd,
maar hemzelf hebben ze niet gezien!

25


En híj zegt tot hen: o onverstandigen,

te traag van hart om te geloven
op grond van alles wat gesproken hebben
de profeten!-

26


moest de Gezalfde niet dat alles lijden,

en (zó) binnengaan in zijn heerlijkheid?

27


En beginnend bij Mozes en bij alle profeten,

legt hij hun uit
wat in alle geschriften over hem gaat.

28


Dan naderen ze het dorp

waarheen ze onderweg waren,
en hij doet alsof hij verder zal trekken.

29


Zij dringen sterk bij hem aan en zeggen:

blijf bij ons, want het is tegen (de) avond
en de dag is reeds gaan liggen!
Hij komt binnen om bij hen te verblijven.

30


En het geschiedt:

als hij met hen aanligt
neemt hij een brood en zegent;
hij breekt het en geeft het hun aan.