het is geweest bij begin, God nabij (Spr. 8,22 vv; Sirach 24,9);
3
alle dingen zijn daardoor geworden en buiten dat om is niet één ding geworden dat geworden is.
4
Daarin is leven geweest, en dat leven is het licht der mensen geweest;
5
het licht schijnt in de duisternis: de duisternis heeft het niet opgenomen.
6
Er geschiedt een mens, uitgezonden van bij God, Johannes is zijn naam.
7
Deze komt tot getuigenis: om te getuigen van het licht,- opdat allen door hem gaan geloven.
8
Niet hijzelf is het licht geweest, nee,- om te getuigen van het licht:
9
het waarachtige licht dat iedere mens verlicht, is geweest komende tot de wereld.
10
In de wereld is het geweest en de wereld is erdoor geworden, en de wereld heeft hem niet herkend;
11
tot het zijne is hij gekomen en de zijnen hebben hem niet aangenomen;
12
maar zovelen hem hebben aangenomen, hun heeft hij de volmacht gegeven kinderen van God te worden,- zij die geloven in zijn naam;
13
die niet uit stuwingen van bloed, niet uit de wil van menselijk vlees en niet uit de wil van een man, nee, uit God geboren zijn.
14
Het spreken is vlees-en-bloed geworden en heeft bij ons zijn tent opgeslagen; wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie van een eniggeborene van bij een Vader,- vol van genade en waarheid.