maar die door de deur binnenkomt is de herder van de schapen;
3
voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij name en leidt ze naar buiten;
4
wanneer hij de zijne alle heeft uitgedreven trekt hij vóór ze uit; en de schapen volgen hem, omdat ze weten: het is zijn stem;
5
maar een vreemde volgen ze beslist niet, nee, ze zullen voor hem vluchten omdat ze van de stem van de vreemden niet weten!
6
In deze beeldspraak zegt Jezus het hun, maar zíj herkennen niet wat het is dat hij tot hen heeft uitgesproken.
7
Dan zegt Jezus wéér: amen, amen, ik zeg u: ík ben voor de schapen de deur;
8
allen die vóór mij zijn gekomen zijn dieven en rovers; nee, naar hen hebben de schapen niet gehoord;
9
ík ben de deur: als iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden: hij zal binnenkomen en uittrekken en weide vinden;
10
de dief komt voor niets anders dan stelen en slachten: om verloren te laten gaan; ík ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed hebben!-
11
ík ben de góede herder; de goede herder zet zijn lijf-en-ziel in voor de schapen;
12
de huurling, die geen echte herder is, van wie het de eigen schapen niet zijn, is toeschouwer als de wolf komt: hij laat de schapen achter en vlucht; de wolf grijpt ze en verscheurt ze;
13
omdat hij een huurling is en het hem niet kan schelen met de schapen;
14
ík ben de goede herder: ik kén de mijne en de mijne kennen mij,-
15
zoals de Vader mij kent en ook ík de Vader ken; en ik zet lijf-en-ziel in voor de schapen;
16
ook andere schapen heb ik die niet van deze hof zijn: ook die moet ik leiden,- ze zullen horen naar mijn stem en het zal worden: één kudde, één herder;