Instellingen

1

Amen, amen, ik zeg u:
wie niet door de deur binnenkomt
in de hof van de schapen,-
nee, elders inklimt,
híj is een dief, een rover;

2


maar die door de deur binnenkomt

is de herder van de schapen;

3


voor hem doet de deurwachter open en

de schapen horen naar zijn stem;
hij roept zijn schapen bij name
en leidt ze naar buiten;

4


wanneer hij de zijne

alle heeft uitgedreven
trekt hij vóór ze uit;
en de schapen volgen hem,
omdat ze weten: het is zijn stem;

5


maar een vreemde volgen ze beslist niet,

nee, ze zullen voor hem vluchten
omdat ze van de stem van de vreemden
niet weten!

6


In deze beeldspraak zegt Jezus het hun,

maar zíj herkennen niet wat het is
dat hij tot hen heeft uitgesproken.

7


Dan zegt Jezus wéér:


amen, amen, ik zeg u:

ík ben
voor de schapen de deur;

8


allen die vóór mij zijn gekomen

zijn dieven en rovers;
nee, naar hen hebben de schapen
niet gehoord;

9


ík ben

de deur:
als iemand door mij binnenkomt
zal hij gered worden:
hij zal binnenkomen en uittrekken
en weide vinden;

10


de dief

komt voor niets anders dan stelen
en slachten:
om verloren te laten gaan;
ík ben gekomen opdat zij leven hebben
en overvloed hebben!-

11


ík ben

de góede herder;
de goede herder zet zijn lijf-en-ziel in
voor de schapen;

12


de huurling, die geen echte herder is,

van wie het de eigen schapen niet zijn,
is toeschouwer als de wolf komt:
hij laat de schapen achter
en vlucht;
de wolf grijpt ze en verscheurt ze;

13


omdat hij een huurling is

en het hem niet kan schelen
met de schapen;

14


ík ben

de goede herder:
ik kén de mijne en de mijne kennen mij,-

15


zoals de Vader mij kent

en ook ík de Vader ken;
en ik zet lijf-en-ziel in voor de schapen;

16


ook andere schapen heb ik

die niet van deze hof zijn:
ook die moet ik leiden,-
ze zullen horen naar mijn stem
en het zal worden: één kudde, één herder;