ík ben
de góede herder;
de goede herder zet zijn lijf-en-ziel in
voor de schapen;

de huurling, die geen echte herder is,
van wie het de eigen schapen niet zijn,
is toeschouwer als de wolf komt:
hij laat de schapen achter
en vlucht;
de wolf grijpt ze en verscheurt ze;

omdat hij een huurling is
en het hem niet kan schelen
met de schapen;

ík ben
de goede herder:
ik kén de mijne en de mijne kennen mij,-

zoals de Vader mij kent
en ook ík de Vader ken;
en ik zet lijf-en-ziel in voor de schapen;

ook andere schapen heb ik
die niet van deze hof zijn:
ook die moet ik leiden,-
ze zullen horen naar mijn stem
en het zal worden: één kudde, één herder;