Instellingen

1


Laat uw hart niet geschokt zijn;

vertrouwt op God en vertrouwt ook op mij;

2


in het huis van mijn Vader

zijn vele verblijven;
maar als het niet zo was,
zou ik u dan zeggen
‘ik ga vooruit om u een plaats te bereiden’?-

3


als ik vooruit gegaan ben

en u een plaats heb bereid
kom ik weer en zal u bij mij opnemen,
opdat daar waar ík ben ook gíj zijt.

4


En waar ík heen ga,

daarheen weet ge de weg!

5


Tomas zegt tot hem:

heer, we weten niet waar u heen gaat,
hoe weten we de weg?

6


Jezus zegt tot hem:

ík ben
de weg,
en de waarheid en het leven;
niemand komt tot de Vader dan door mij;

7


als ge mij hebt leren kennen

kunt ge ook weten wie mijn Vader is;
van nu af kent ge hem
en hebt ge hem gezien!

8


Filippus zegt tot hem:

heer, toon ons de Vader
en het is ons genoeg!

9


Jezus zegt tot hem:

zo lange tijd ben ik bij u
en toch heb je me niet leren kennen,
Filippus?-
wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien!-
hoe kun jíj zeggen ‘toon ons de Vader’?-

10


gelóóf je niet

dat ík één ben met de Vader
en dat de Vader één is met mij?-
de dingen die ík u zeg
spreek ik niet vanuit mijzelf,
maar de Vader die in mij verblijft
doet zijn werken!-

11


gelooft het van mij

dat ík één ben met de Vader
en dat de Vader één is met mij;
maar zo niet, gelooft deze dingen
vanwege de werken!-

12

amen, amen, ik zeg u:
wie in mij gelooft,-
de werken die ík doe
zal ook hij doen,
ja grotere dan deze zal hij doen,-
omdat ík vooruit ga naar de Vader;

13


en wat ge ook zult vragen in mijn naam,

dat zal ik doen,
opdat de Vader
wordt verheerlijkt in de zoon;

14


als ge mij iets zult vragen in mijn naam,

zal ík het doen;

15


als ge mij liefhebt

zult ge mijn geboden bewaren;

16


en ík zal de Vader erom bidden

en hij zal u
een ándere troosttoeroeper geven
om bij u te zijn tot in de eeuwigheid:

17


de geestesadem van de waarachtigheid,

welke de wereld niet bij machte is
op te nemen
omdat ze die niet aanschouwt
en niet kent;
gíj kent hem
omdat hij bij u verblijf houdt
en ín u zijn zal;

18


ik laat u niet als wezen achter,

ik kom naar u toe;

19


nog een korte tijd

en de wereld aanschouwt mij niet meer,
maar gíj aanschouwt mij
omdat ík leef, en gíj zult leven;

20


op die dag zult gíj erkennen

dat ík één ben met mijn Vader
en gíj één met mij en ík ook met u!-

21


wie mijn geboden heeft en ze bewaart,

die is het die mij liefheeft;
maar wie mij liefheeft,
hem zal mijn Vader liefhebben
en ook ík zal hem liefhebben
en mijzelf aan hem openbaren!

22


Judas -niet die van Isjkariot-

zegt tot hem:
heer, en wat is er geschied
dat u uzelf aan ons gaat openbaren
en aan de wereld niet?

23


Jezus antwoordt en zegt tot hem:

als iemand mij liefheeft
zal hij mijn woord bewaren,
en mijn Vader zal hem liefhebben (Spr. 8,17)
en wij zullen tot hem komen
en verblijf bij hem maken;

24


wie mij niet liefheeft

bewaart mijn woorden niet;
en het woord dat ge hoort
is niet dat van mij,-
nee, van hem die mij stuurt, de Vader;

25


dit alles heb ik tot u gesproken

terwijl ik bij u verblijf;

26


maar de troosttoeroeper,

de heilige Geest
die de Vader zal sturen in mijn naam,
die zal u in alles onderrichten
en u indachtig maken
al wat ík u heb gezegd;

27


vréde laat ik u na,

míjn vrede is het die ik u geef,
niet zoals de wereld geeft
geef ík aan u!-
laat uw hart niet geschokt zijn
en niet beducht;

28


ge hebt gehoord dat ík u heb gezegd:

ik ga heen én kom naar u toe;
als ge me liefhad
zoudt ge verheugd zijn
dat ik naar de Vader toe reis,
omdat de Vader groter is dan ik;

29


en nú heb ik het u gezegd,

voordat het geschiedt,
opdat ge, wanneer het geschiedt,
geloven zult;

30


ik zal niet vele dingen meer

met u bespreken,
want de overste der wereld is op komst;
niet dat hij met mij íets (in handen) heeft,