Instellingen

22


Judas -niet die van Isjkariot-

zegt tot hem:
heer, en wat is er geschied
dat u uzelf aan ons gaat openbaren
en aan de wereld niet?

23


Jezus antwoordt en zegt tot hem:

als iemand mij liefheeft
zal hij mijn woord bewaren,
en mijn Vader zal hem liefhebben (Spr. 8,17)
en wij zullen tot hem komen
en verblijf bij hem maken;

24


wie mij niet liefheeft

bewaart mijn woorden niet;
en het woord dat ge hoort
is niet dat van mij,-
nee, van hem die mij stuurt, de Vader;

25


dit alles heb ik tot u gesproken

terwijl ik bij u verblijf;

26


maar de troosttoeroeper,

de heilige Geest
die de Vader zal sturen in mijn naam,
die zal u in alles onderrichten
en u indachtig maken
al wat ík u heb gezegd;

27


vréde laat ik u na,

míjn vrede is het die ik u geef,
niet zoals de wereld geeft
geef ík aan u!-
laat uw hart niet geschokt zijn
en niet beducht;

28


ge hebt gehoord dat ík u heb gezegd:

ik ga heen én kom naar u toe;
als ge me liefhad
zoudt ge verheugd zijn
dat ik naar de Vader toe reis,
omdat de Vader groter is dan ik;

29


en nú heb ik het u gezegd,

voordat het geschiedt,
opdat ge, wanneer het geschiedt,
geloven zult;

30


ik zal niet vele dingen meer

met u bespreken,
want de overste der wereld is op komst;
niet dat hij met mij íets (in handen) heeft,

31


nee, het is opdat de wereld zal erkennen

dat ik de Vader liefheb;
en zoals de Vader mij heeft geboden,
zó doe ik;
richt u op, laten we van hier gaan!