Alle ziel moet zich aan de gezagsmachten bóven zich onderschikken; want er is geen gezagsmacht tenzij onder God, en die er zijn zijn onder God gesteld;
zodat wie zich te weer stelt tegen de gezagsmacht, de instelling van God weerstaat; en wie die weerstaan halen een oordeel over zich.
3
Want de overheidspersonen zijn niet te vrezen voor het goede werk maar wel voor het kwade; wil je niets te vrezen hebben van de gezagsmacht?- doe het goede en je zult van haar lof hebben!
4
Want diaken van God is zij, jou ten goede. Maar als je het kwade doet, wees dan bevreesd! Want niet voor niets draagt zij het zwaard,- want diaken van God is zij, een wreker tot in een toorngericht voor wie het kwade bedrijft.
5
Daarom is er noodzaak zich onder haar te stellen, niet alleen om het toorngericht maar ook om wille van het geweten.
6
Want daarom draagt ge ook belastingen af; want liturgen van God zijn zij die daaraan al hun aandacht wijden;
7
geeft aan allen het verschuldigde: de belasting aan wie de belasting, de tol aan wie de tol, de vreze aan wie de vreze en de eer aan wie de ere toekomt.
8
Niets moet ge aan iemand schuldig blijven dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft heeft een Wet vervuld.