Want de vrouw onder gezag van een man is bij wet gebonden aan de man zolang hij leeft; maar als de man sterft wordt zij van de wet ontslagen inzake de man.
3
Dus wordt zij dan zolang de man leeft een vreemdgangster genoemd als zij van een andere man wordt; maar als de man sterft is zij vrij van de wet en is zij geen vreemdgangster wanneer ze van een andere man wordt.
4
En zó, mijn broeders, zijt gij door het lichaam van de Gezalfde voor de wet ter dood gebracht om van een ander te worden: van hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij vrucht zullen dragen voor God.
5
Want toen wij in het vlees waren werkten de hartstochten van de zonden door de Wet in uw leden, om vrucht te dragen voor de dood;
6
maar nu zijn wij ontslagen van de Wet, losgestorven van dat waardoor wij eronder gehouden werden, zodat wij dienstbaar zijn in een nieuwe geest en niet in een verouderde letter.
7
Wat zullen wij dan zeggen?- dat de Wet zonde is? Dat zij verre! Maar wel heb ik de zonde niet anders leren kennen dan door een Wet; want ik had van de begeerte niet geweten als de Wet niet had gezegd ‘je zult niet begeren!’ (Ex. 20,17; Deut. 5,18).
8
De gelegenheid te baat nemend heeft de zonde door het gebod in mij allerlei begeerte bewerkt. Want zonder wet was zonde een dood iets.
9
Ooit, zonder wet, leefde ik; maar toen het gebod kwam leefde de zonde op