Ooit, zonder wet, leefde ik; maar toen het gebod kwam leefde de zonde op
10
en stierf ik: het gebod ten leven, dat bleek voor mij ten dode te zijn.
11
Want de zonde nam door het gebod de gelegenheid te baat en misleidde mij en doodde me daardoor.
12
Zodat de Wet wel heilig is, en ook het gebod heilig en rechtvaardig en goed.
13
Is dan het goede mijn dood geworden? Dat zij verre! Nee, de zonde heeft -en daarin bleek zij zonde- door het goede mijn dood bewerkt, zodat de zonde door het gebod bij uitstek zondaar werd.