1 | Waarheid spreek ik, één met Christus lieg ik niet, terwijl één met de heilige Geest mijn mede-geweten het medebetuigt:
| |
2 | dat er bij mij grote droefheid is en een niet aflatende pijn in mijn hart.
| |
3 | Want ik heb gebeden dat ik vervloekt mocht zijn, ikzelf los van de Gezalfde ter wille van mijn broeders-en-zusters, naar vlees-en-bloed mijn medegeborenen;
| |
4 | zij zijn Israëlieten, van hen zijn de aanneming tot zonen-en-dochters, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de aankondigingen;
| |
5 | van hen zijn de vaderen en uit hen is de Gezalfde, naar vlees-en-bloed,- die over allen God is, te zegenen tot in de eeuwigheden. Amen.
| |
6 | Maar het is niet zo dat het woord van God uitgevallen is. Want niet allen die uit Israël zijn, zíjn Israël,
| |
7 | en niet omdat ze zaad van Abraham zijn, zijn allen kinderen; nee: ‘in Isaak zal voor jou zaad geroepen worden’ (Gen. 21,12)!
| |
8 | Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn de kinderen van God, maar de kinderen van de aankondiging worden tot zaad gerekend.
| |
9 | Want een aankondiging is dit woord wél: ‘tegen deze tijd zal ik komen en zal er voor Sara een zoon zijn!’
(Gen. 18,10-14).
| |
10 | Maar dit staat niet alleen, nee, denk ook aan Rebekka, die zwanger was vanuit één man, onze vader Isaak:
| |
11 | toen zij nog niet geboren waren en nog niet iets goeds of slechts bedreven hadden, werd -zodat het verkiezende voornemen van God zou blíjven,
| |
12 | niet vanuit werken maar vanuit het feit dat hij roept- tot haar gezegd: ‘de meerdere zal de mindere dienen’ (Gen. 25,23)!-
| |
13 | overeenkomstig wat geschreven staat: ‘Jakob heb ik liefgehad en Esau heb ik gehaat!’ (Mal. 1,2-3).
| |
14 | Wat zullen wij dan zeggen? Dat er onrechtvaardigheid is bij God? Dat zij verre!
| |
15 | Want tot Mozes zegt hij: ‘ik zal mij ontfermen over wie ik mij maar ontferm, en ik zal mij erbarmen over wie ik mij maar erbarm!’
(Deut. 32,4; Ex. 33,19).
| |
16 | Dus dan is het niet iets van wie iets wil of van hem die loopt, maar van de God die zich ontfermt.
| |
17 | Want de Schrift zegt tot Farao: ‘daartoe heb ik jou opgewekt, opdat ik in jou mijn kracht zal tonen en opdat mijn naam verkondigd zal worden op heel de aarde!’ (Ex. 9,16).
| |
18 | Dus dan ontfermt hij zich over wie hij wil, en wie hij wil verhardt hij.
| |