6 | Maar het is niet zo dat het woord van God uitgevallen is. Want niet allen die uit Israël zijn, zíjn Israël,
| |
7 | en niet omdat ze zaad van Abraham zijn, zijn allen kinderen; nee: ‘in Isaak zal voor jou zaad geroepen worden’ (Gen. 21,12)!
| |
8 | Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn de kinderen van God, maar de kinderen van de aankondiging worden tot zaad gerekend.
| |
9 | Want een aankondiging is dit woord wél: ‘tegen deze tijd zal ik komen en zal er voor Sara een zoon zijn!’
(Gen. 18,10-14).
| |
10 | Maar dit staat niet alleen, nee, denk ook aan Rebekka, die zwanger was vanuit één man, onze vader Isaak:
| |
11 | toen zij nog niet geboren waren en nog niet iets goeds of slechts bedreven hadden, werd -zodat het verkiezende voornemen van God zou blíjven,
| |
12 | niet vanuit werken maar vanuit het feit dat hij roept- tot haar gezegd: ‘de meerdere zal de mindere dienen’ (Gen. 25,23)!-
| |
13 | overeenkomstig wat geschreven staat: ‘Jakob heb ik liefgehad en Esau heb ik gehaat!’ (Mal. 1,2-3).
| |
14 | Wat zullen wij dan zeggen? Dat er onrechtvaardigheid is bij God? Dat zij verre!
| |
15 | Want tot Mozes zegt hij: ‘ik zal mij ontfermen over wie ik mij maar ontferm, en ik zal mij erbarmen over wie ik mij maar erbarm!’
(Deut. 32,4; Ex. 33,19).
| |
16 | Dus dan is het niet iets van wie iets wil of van hem die loopt, maar van de God die zich ontfermt.
| |
17 | Want de Schrift zegt tot Farao: ‘daartoe heb ik jou opgewekt, opdat ik in jou mijn kracht zal tonen en opdat mijn naam verkondigd zal worden op heel de aarde!’ (Ex. 9,16).
| |
18 | Dus dan ontfermt hij zich over wie hij wil, en wie hij wil verhardt hij.
| |
19 | Je zult me dan wel zeggen: wat klaagt hij nog?- want weerstond iemand zijn wil?
| |
20 | Maar mens, wie ben jij dan wel als je God zo antwoordt?- zal het geformeerde tot de formeerder zeggen: ‘waarom heb je me zó gemaakt?’ (Jes. 29,16).
| |
21 | Of heeft de pottenbakker geen vrijmacht om uit hetzelfde leem het ene voorwerp te maken voor iets eervols en het andere voor iets on-eervols?
| |
22 | En als God nu eens, om zijn toorn te tonen en zijn kracht te doen kennen voorwerpen van toorn, voor ondergang toebereid, in zijn overvloedige lankmoedigheid heeft gebracht,-
| |
23 | ook om de rijkdom van zijn heerlijkheid te doen kennen over voorwerpen van ontferming, die hij tevoren gereed heeft gemaakt voor heerlijkheid?
| |
24 | En wel ons, die hij heeft geroepen niet alleen uit Judeeërs maar ook uit heidenvolkeren,
| |
25 | zoals hij ook in Hosea zegt: ‘wat geen gemeente was, zal ik roepen als mijn gemeente, en haar die niet bemind werd als beminde;
| |
26 | het zal zijn in plaats van waar tot hen gezegd werd ‘mijn gemeente zijt gij niet’, daar zullen ze genoemd worden ‘zonen-en-dochters van een levende God’
(Hos. 2,25; Hos. 2,1).
| |
27 | En Jesaja schreeuwt over Israël: ‘al is het getal van de zonen-en-dochters van Israël als het zand van de zee, het overblijfsel zal worden gered;
| |
28 | want volbrengend en verhaastend zal de Heer op de aarde een woord dóen!’
(Jes. 10,22-23; Hos. 2,1).
| |
29 | En zoals Jesaja voorzegd heeft: ‘als de Heer Sabaooth ons geen zaad had overgelaten, waren wij als Sodom geworden en aan Gomorra gelijk geworden!’
(Jes. 1,9).
| |