Mozes klimt op van de steppen van Moab naar de berg Nebo, de top van de Pisga in het aanschijn van Jericho; dan laat de Ene hem heel het land zien,- de Gilead tot aan Dan;
heel Naftali, het land van Efraïm en Manasse, heel het land van Juda tot aan de zee daarachter;
3
de Negev en de streek: de kloof van Jericho, de palmenstad, tot aan Tsoar.
4
Dan zegt de Ene tot hem: dit is het land dat ik heb gezworen aan Abraham, Isaak en Jakob toen ik zei: aan jouw zaad zal ik het geven!- ik heb het je doen zien met eigen ogen, maar je zult daarheen niet oversteken!
5
Dan sterft hij dáár, Mozes, de dienaar van de Ene, in het land van Moab, op last van de Ene.
6
Die begraaft hem in het dal in het land van Moab tegenover Bet Peor; en niemand weet zijn graf tot op deze dag.
7
Mozes is een zoon van honderdtwintig jaar bij zijn dood; zijn oog is niet verbleekt geweest en niet vervlogen zijn frisheid.
8
De zonen en dochters van Israël bewenen Mozes op de steppen van Moab dertigmaal een dag; zo worden voltooid de dagen van bewening, de rouw om Mozes.
9
Jozua, zoon van Noen, is vervuld van een geest van wijsheid, want Mozes heeft met zijn handen op hem gesteund; de zonen en dochters van Israël horen naar hem en doen zoals de Ene Mozes heeft geboden.
10
Maar nooit meer is er een profeet in Israël opgestaan als Mozes,- hem heeft de Ene gekend van aanschijn tot aanschijn,
11
met al de tekenen en wonderen waarmee de Ene hem heeft gezonden om ze te doen in het land van Egypte,- voor Farao, voor al zijn dienaars en voor heel zijn land;
12
met alles van de sterke hand en met al dat ontzagwekkende en grote,- dat Mozes heeft gedaan voor de ogen van heel Israël.