Instellingen

1


Te vertrouwen is het woord:

als iemand streeft naar
een opzienersambt, dan begeert hij
een schone taak!

2


De opziener dan moet

onbesproken zijn,
man van één vrouw,
matig, bezonnen, ordelijk,
gastvrij, bekwaam om te onderrichten,

3


niet aan wijn verslaafd,

niet opvliegend,-
maar mild,
geen vechter, geen op-geld-beluste,

4


iemand die goed leiding geeft

aan het eigen huis;
die met alle waardigheid
kinderen in ondergeschiktheid
houdt.

5


Maar als iemand aan het eigen huis

geen leiding weet te geven,
hoe moet hij dan zorgen
voor een vergadering van God?

6


Geen nieuweling, opdat hij

niet verwaand wordt en in
het oordeel van de uiteenwerper valt.

7


Hij moet ook een goed getuigenis

bij de buitenstaanders hebben,
opdat hij niet in opspraak raakt
en in een strik van de uiteenwerper valt.

8


Evenzo moeten diakenen

eerzaam zijn, niet met twee
tongen sprekend, niet verzot op
veel wijn, niet belust op winst,

9


het geheim van het geloof

bewarend in een rein geweten.

10


Maar ook zij moeten eerst

getoetst worden; daarna kunnen zij,
als zij onbesproken blijken,
als diaken dienst doen.

11


Evenzo moeten vrouwen

eerzaam zijn, geen tweedrachtzaaiers,
matig, betrouwbaar in alles.

12


Diakenen moeten mannen

van één vrouw zijn,
goed leidinggevend aan kinderen
en de eigen huishoudens.

13


Want zij die

het diaconaat goed uitoefenen
verwerven zich een goede opstap
en grote vrijheid van spreken
in het geloof in Christus Jezus.

14


Dit alles schrijf ik je,

al hoop ik zo snel mogelijk
naar je toe te komen;

15


maar als ik later kom,

dat je weet hoe men
in een huis van God moet verkeren,
want dat is een vergadering
van de levende God,
pijler en grondslag van de waarheid.

16


En ontegenzeggelijk groot

is het geheimenis van de godsvrucht:
‘die is verschenen in vlees-en-bloed,
is gerechtvaardigd in geestesadem,
is gezien door engelen,
is gepredikt onder heidenen;
is geloofd in de wereld,
is opgenomen in heerlijkheid.’