1 | Te vertrouwen is het woord: als iemand streeft naar een opzienersambt, dan begeert hij een schone taak!
| |
2 | De opziener dan moet onbesproken zijn, man van één vrouw, matig, bezonnen, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderrichten,
| |
3 | niet aan wijn verslaafd, niet opvliegend,- maar mild, geen vechter, geen op-geld-beluste,
| |
4 | iemand die goed leiding geeft aan het eigen huis; die met alle waardigheid kinderen in ondergeschiktheid houdt.
| |
5 | Maar als iemand aan het eigen huis geen leiding weet te geven, hoe moet hij dan zorgen voor een vergadering van God?
| |
6 | Geen nieuweling, opdat hij niet verwaand wordt en in het oordeel van de uiteenwerper valt.
| |
7 | Hij moet ook een goed getuigenis bij de buitenstaanders hebben, opdat hij niet in opspraak raakt en in een strik van de uiteenwerper valt.
| |
8 | Evenzo moeten diakenen eerzaam zijn, niet met twee tongen sprekend, niet verzot op veel wijn, niet belust op winst,
| |
9 | het geheim van het geloof bewarend in een rein geweten.
| |
10 | Maar ook zij moeten eerst getoetst worden; daarna kunnen zij, als zij onbesproken blijken, als diaken dienst doen.
| |
11 | Evenzo moeten vrouwen eerzaam zijn, geen tweedrachtzaaiers, matig, betrouwbaar in alles.
| |
12 | Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, goed leidinggevend aan kinderen en de eigen huishoudens.
| |
13 | Want zij die het diaconaat goed uitoefenen verwerven zich een goede opstap en grote vrijheid van spreken in het geloof in Christus Jezus.
| |
14 | Dit alles schrijf ik je, al hoop ik zo snel mogelijk naar je toe te komen;
| |
15 | maar als ik later kom, dat je weet hoe men in een huis van God moet verkeren, want dat is een vergadering van de levende God, pijler en grondslag van de waarheid.
| |
16 | En ontegenzeggelijk groot is het geheimenis van de godsvrucht: ‘die is verschenen in vlees-en-bloed, is gerechtvaardigd in geestesadem, is gezien door engelen, is gepredikt onder heidenen; is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.’
| |