Instellingen

1


Vele malen en op vele wijzen voorheen

heeft God gesproken tot de vaderen
in de profeten;

2


op het laatst, in deze dagen,

heeft hij gesproken tot ons
in een zóón die hij gesteld heeft
tot erfgenaam van alles,
om wie hij ook de eeuwigheden
heeft gemaakt.

3


Hij is afstraling van zijn glorie

en afdruk van zijn bestaan;
hij draagt alles door zijn krachtig woord;
reiniging van de zonden is zijn daad;
hij is gezeten
ter rechterhand van de majesteit
in den hoge,

4


méér geworden dan de engelen

zoals hij ook een naam
voortreffelijker dan de hunne heeft geërfd.

5


Immers, tot wie van de engelen

heeft hij ooit gezegd:
‘mijn zoon ben jij,
ik heb jou heden verwekt’ (Ps. 2,7)?,
en vervolgens:
‘ik zal hem tot een vader zijn
en hij zal mij zijn tot een zoon’ (2 Sam. 7,14)?

6


En vervolgens,

wanneer hij de eerstgeborene binnenbrengt
in het wereldhuis, zegt hij:
‘buigen moeten zich voor hem
alle engelen van God’ (Ps. 97,7).

7


En over de engelen zegt hij wel:

‘die zijn engelen maakt tot gedreven geesten
en zijn dienaren tot vlammen vuur’ (Ps. 104,4),

8


maar over de zoon:

‘jouw troon, o God,
is tot in de eeuwigheid der eeuwigheid,
en de staf van de rechtheid
is de staf van zijn koningschap!-

9


jij hebt gerechtigheid liefgehad

en wetteloosheid gehaat;
daarom heeft jou gezalfd:
God, jouw God, met olie van vreugde
meer dan je gezellen!’ (Ps. 45,7-8).

10


En: ‘gij hebt in het begin,

Heer, de aarde gegrondvest,
en werken van uw handen
zijn de hemelen;

11


zíj gaan teloor,

maar gij blijft bestaan;
alle zullen zij verouderen
als een kleed,

12


als een mantel zult gij ze oprollen,

als een kleed zullen zij ook
worden verwisseld; maar gij
zijt dezelfde, en uw jaren
nemen geen einde!’ (Ps. 102,26-28).

13


En tot wie van de engelen

heeft hij ooit gezegd:
‘zit neer aan mijn rechterhand
tot ik je vijanden heb gezet
als bankje onder je voeten’ (Ps. 110,1)?

14


Zijn zij niet allen geesten

die in de heilige dienst staan
en die uitgezonden worden
ten dienste van hen die heil gaan beërven?