1 | Geloof viert de werkelijkheid van wat wordt gehoopt, is het bewijs van gebeurtenissen die niet waarneembaar zijn.
| |
2 | Want daardoor zijn de ouden tot getuigen geworden.
| |
3 | In geloof verstaan wij dat de wereldtijden zijn gesticht door het spreken van God, zodat wat waarneembaar is niet is ontstaan uit zichtbaarheden.
| |
4 | In geloof heeft Abel een overvloediger offerande dan Kaïn gebracht aan God; dáárdoor is van hem betuigd dat hij een rechtvaardige is, toen God daarvan getuigenis gaf bij zijn gaven; daardoor spreekt hij nog nadat hij gestorven is.
| |
5 | In geloof is Henoch overgebracht, zodat hij de dood niet zag, ‘en hij was niet te vinden omdat God hem had overgebracht’ (Gen. 5,24). Want van hem is vóór zijn overbrenging getuigd dat hij welbehaaglijk is geweest aan God.
| |
6 | En zonder geloof is het onmogelijk hem te behagen; want wie tot God komt moet geloven dat hij is en voor wie hem ernstig zoeken wezen zal: een gever van loon.
| |
7 | In geloof heeft Noach, onderricht over wat nog niet waarneembaar was, daar acht op geslagen en een ark gereed gemaakt tot redding van zijn huishouden; daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij erfgenaam geworden van gerechtigheid die bij geloof hoort.
| |
8 | In geloof heeft Abraham, toen hij werd geroepen, gehoorzaamd: door weg te trekken naar een plaats die hij als erfdeel zou ontvangen; hij trok weg, niet wetend waar hij zou komen.
| |
9 | In geloof is hij verhuisd naar een land dat aangekondigd was alsof het van een ander was, in tenten wonend; en Isaak en Jakob ook,- mede-erfgenamen van dezelfde aankondiging.
| |
10 | Want hij verwachtte de stad die de fundamenten heeft en welker bouwmeester en schepper God is.
| |
11 | In geloof heeft zelfs Sara kracht ontvangen voor het voortbrengen van een nazaat, ook voorbij het tijdstip van de jeugdige bloei,- daar zij hem die de belofte verkondigde geloofwaardig achtte.
| |
12 | Daarom zijn er uit één man, en dat nog wel een verstorvene, geboren ‘zoals de sterren des hemels in veelheid, als het zand langs de oever van de zee dat niet te tellen is’ (Gen. 15,5).
| |
13 | Zoals bij geloof hoort zijn al dezen gestorven zonder het beloofde verkregen te hebben; maar zij hebben dat van verre gezien en begroet, belijdend dat zij ‘vreemdelingen en bijwoners zijn op het aardland’ (Gen. 23,4).
| |
14 | Want wie zulke dingen zeggen laten duidelijk blijken dat zij op zoek zijn naar een vaderland.
| |
15 | En als zij zouden denken aan datgene waaruit zij zijn weggegaan, hadden zij een tijd om op hun schreden terug te keren.
| |
16 | Maar nee, zij verlangen naar een beter, dat is een hemels vaderland; daarom schaamt God zich niet om aangeroepen te worden als hun God; want hij heeft voor hen een stad bereid.
| |
17 | In geloof heeft Abraham Isaak ten offer gebracht toen hij op de proef gesteld werd; de eniggeborene offerde hij die de aankondigingen had ontvangen
| |
18 | en tot wie was uitgesproken ‘in Isaak zal een nazaat voor jou worden geroepen’ (Gen. 21,12);
| |
19 | hij overwoog dat God bij machte is uit de doden op te wekken; daaruit heeft hij hem ook in een voorafbeelding teruggekregen.
| |