Instellingen

23


Díe zijn met velen priesters geworden

omdat zij door de dood
verhinderd werden aan te blijven,

24


maar deze heeft het priesterschap

dat niet voorbijgaat
omdat hij blijft tot in de eeuwigheid.

25


Daarom kan hij ook geheel en al redden

diegenen die door hem tot God komen,
want daarvoor leeft hij altijd:
om voor hen tussenbeide te komen.

26


Want zo’n hogepriester

móesten wij ook hebben:
heilig, zonder kwaad, zonder smet,
afgescheiden van de zondaars,
en verhoogd boven de hemelen.

27


Die niet dagelijks voor de noodzaak stond,

zoals de hogepriesters,
eerst voor de eigen zonden
offers op te dragen
en daarna voor die van het volk:
dat heeft hij voor eens-en-voorgoed gedaan
door zichzelf op te dragen.

28


Want de Wet stelt mensen aan

tot hogepriesters
die zwak zijn,
maar het woord van de gezworen eed
die na de Wet kwam
een zoon, tot in de eeuwigheid volmaakt.