maar deze heeft het priesterschap dat niet voorbijgaat omdat hij blijft tot in de eeuwigheid.
25
Daarom kan hij ook geheel en al redden diegenen die door hem tot God komen, want daarvoor leeft hij altijd: om voor hen tussenbeide te komen.
26
Want zo’n hogepriester móesten wij ook hebben: heilig, zonder kwaad, zonder smet, afgescheiden van de zondaars, en verhoogd boven de hemelen.
27
Die niet dagelijks voor de noodzaak stond, zoals de hogepriesters, eerst voor de eigen zonden offers op te dragen en daarna voor die van het volk: dat heeft hij voor eens-en-voorgoed gedaan door zichzelf op te dragen.
28
Want de Wet stelt mensen aan tot hogepriesters die zwak zijn, maar het woord van de gezworen eed die na de Wet kwam een zoon, tot in de eeuwigheid volmaakt.