Als een broeder of zuster niets hebben om aan te trekken en gebrek hebben aan het dagelijkse voedsel,
16
en er zegt iemand, een uit u, tot hen: ‘gaat heen in vrede, kleedt u warm, en eet goed!’- en ge geeft hun niet eens wat zij voor het lichaam behoeven,- wat baat dat?
17
Zo ook het geloof: als het geen werken inhoudt, is het dood, op zichzelf genomen.
18
‘Nee’, zal iemand zeggen: ‘jíj hebt het geloof en ík heb de werken!- toon míj jouw geloof zonder werken dan zal ík jou uit mijn werken tonen wat mijn geloof is!’
19
Je gelooft dat God één is?- daar doe je goed aan; ook de demonen geloven dat en sídderen!
20
Wil je erkennen, o lege mens, dat zo’n geloof zonder werken onwerkelijk is?-
21
is Abraham, onze vader, niet door zijn werken een rechtvaardige geworden toen hij zijn zoon Isaak opdroeg op het altaar?
22
Je ziet dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken en door zijn werken zijn geloof volkomen werd;
23
en zo ging het Schriftwoord in vervulling dat zegt: ‘Abraham geloofde God, en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend’ (Gen. 15,6) en hij werd ‘Gods vriend’ genoemd.
24
Ziet dan in dat een mens door zijn wérken een rechtvaardige wordt en niet door geloof alleen!