1 | Oudsten die er onder u zijn roep ik op, als mede-oudste en getuige van alle lijden van de Gezalfde en ook deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard gaat worden:
| |
2 | weidt de kudde van God die bij u is, niet uit dwang maar vrijwillig, naar Gods wil, en niet uit winstbejag maar welgezind,
| |
3 | niet de heer spelend over de erfdelen, maar als voorbeelden voor de kudde.
| |
4 | En wanneer de opperherder verschijnt, zult ge de niet-verwelkende krans der heerlijkheid verkrijgen.
| |
5 | Evenzo, jongeren: onderschikt u aan ouderen; knoopt allen tegenover elkaar het schort van de nederige bescheidenheid om, omdat ‘God hoogmoedigen weerstaat maar nederigen genade geeft’ (Spr. 3,34).
| |
6 | Vernedert u dan onder de krachtige hand van God, dan zal hij u verhogen in zijn tijdsgewricht,
| |
7 | en ‘werpt al uw zorg op hem, want hij bekommert zich om u’ (Ps. 55,23).
| |
8 | Weest nuchter, blijft wakker; uw tegenpartij de uiteenwerper gaat rond als een brullende leeuw, zoekend wie hij kan verslinden;
| |
9 | weerstaat hem, vast in het geloof, en weet dat hetzelfde van al dit lijden aan uw broeders-en-zusters in (de) wereld wordt voltrokken.
| |
10 | Maar de God van alle genade, die u geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in Christus, zal u na een korte tijd van lijden zelf toerusten, bevestigen, sterken, grondvesten;
| |
11 | hem zij de kracht tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
| |
12 | Op aandrang van Silvanus, de u trouwe broeder naar mijn mening, heb ik in het kort geschreven om u te bemoedigen, en te betuigen dat dit de ware genade van God is, waarin ge staat.
| |
13 | U groet de mede-uitverkorene in Babylon, en Marcus, mijn zoon;
| |
14 | groet elkaar met een kus van liefde, Vrede voor u allen die in Christus zijt!
| |