1:5 | en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene van de doden, en de vorst van de koningen der aarde. Aan hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed,
| |
2:5 | gedenk dan vanwaar je bent gevallen en kom tot omkeer en doe je eerste werken; zo niet, dan kom ik tot jou en zal ik je kandelaar van haar plaats verwijderen als je niet tot omkeer komt;
| |
3:5 | wie overwint, zal zó met witte gewaden worden bekleed, en ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, en ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en zijn engelen;
| |
4:5 | En van de troon uit gaan bliksemstralen, stemmen en donderslagen. En zeven vuurfakkels brandend voor het aanschijn van de troon,- dat zijn de zeven geesten Gods.
| |
5:5 | En een van de oudsten zei tot mij: ween niet, zie, overwonnen heeft de leeuw, uit de stam van Juda, de wortel van David, om de boekrol te openen met zijn zeven zegels!
| |
6:5 | En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende wezen zeggen: kom! En ik zag, en zie: een zwart paard, en die daarop gezeten was had een weegschaal in zijn hand.
| |
7:5 | uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend,
| |
8:5 | En de engel nam het wierookvat, vulde het met vuur van het altaar en wierp het op de aarde, en er geschiedden donderslagen en stemmen, bliksemstralen en een beving.
| |
9:5 | En hun werd het gegeven om hen niet te doden maar vijf maanden lang te kwellen. En hun kwelling was als een kwelling van een schorpioen wanneer deze een mens steekt.
| |
10:5 | En de engel die ik op de zee en het land zag staan hief zijn rechterhand op naar de hemel
| |
11:5 | En indien iemand hun onrecht wil doen, zal vuur uitgaan uit hun mond om hun vijanden te verteren. Ja, indien iemand hun onrecht zal willen doen, moet hij zó sterven.
| |
12:5 | En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle volken met ijzeren scepter zou gaan weiden. En haar kind werd weggevoerd naar God en naar zijn troon.
| |
13:5 | En hem werd een mond gegeven vol grootspraak en lastering; hem werd macht gegeven om het tweeënveertig maanden ‘te maken’.
| |
14:5 | en in hun mond is geen leugen gevonden, ze zijn zonder smet.
| |
15:5 | En daarna zag ik: geopend werd de tempel, de tent van het getuigenis, in de hemel;
| |
16:5 | En ik hoorde de engel van de wateren zeggen: rechtvaardig zijt gij, die is en die was, de Heilige, omdat gij dit vonnis hebt geveld;
| |
17:5 | En op haar voorhoofd stond een naam geschreven, een geheimenis: ‘Babylon, de grote, de moeder van de hoeren en van de gruwelen van de aarde.’
| |
18:5 | want haar zonden hebben zich opgestapeld tot aan de hemel, en God gedacht haar ongerechtigheden;
| |
19:5 | En een stem ging uit van de troon, zeggend: looft onze God, al zijn dienaren die zijn naam vreest, de kleinen en de groten!
| |
20:5 | De overige doden leefden niet op totdat de duizend jaar tot voleinding waren gebracht. Dit is de eerste opstanding.
| |
21:5 | En die op de troon zat zei: zie, ik maak alle dingen nieuw! En hij zegt: schrijf: deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig!
| |
22:5 | Nacht zal er niet meer zijn, en zij hebben licht van de luchter en licht van de zon niet nodig: de Heer God zal over hen lichten en zij zullen als koningen heersen tot in de eeuwen der eeuwen.
| |