Instellingen

1


En aan de engel van de vergadering

in Sardes,
schrijf:
zo spreekt hij
die de zeven geesten Gods heeft
en de zeven sterren:
ik ken je werken,
dat je de naam hebt dat je leeft,
maar je bent dood;

2


word wakker en versterk het overige

dat op het punt staat te sterven,
want ik heb je werken niet vol bevonden
voor het aanschijn van mijn God;

3


gedenk dan hoe je het ontvangen

en gehoord hebt
en bewaar het en kom tot omkeer;
als je niet wakker wordt,
zal ik komen als een dief,
en je zult niet weten op welk uur
ik tot je zal komen;

4


maar je hebt in Sardes enkele namen

die hun gewaden niet bezoedeld hebben;
en zij zullen met mij
in witte gewaden wandelen,
omdat zij het waardig zijn;

5


wie overwint,

zal zó met witte gewaden worden bekleed,
en ik zal zijn naam geenszins uitwissen
uit het boek des levens,
en ik zal zijn naam belijden
voor mijn Vader en zijn engelen;

6


wie een oor heeft,

hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt!

7


En aan de engel van de vergadering

in Filadelfia,
schrijf:
zo zegt de Heilige, de Waarachtige,
die de sleutel Davids heeft,
die opent en niemand zal sluiten,
en hij sluit en niemand zal openen:

8


ik ken je werken,-

zie, ik heb voor je aanschijn
een geopende deur gegeven,
die niemand sluiten kan:
je hebt kleine kracht
en je hebt mijn woord bewaard
en mijn naam niet verloochend;

9


zie, ik geef uit de samenkomst van de satan

mensen die van zichzelf zeggen
dat zij Judeeërs zijn,
en het niet zijn, maar liegen;
zie, ik zal maken dat zij zullen komen
en zich zullen neerwerpen voor je voeten
en erkennen dat ík je heb liefgekregen;

10


omdat je het woord van mijn volharding

hebt bewaard, zal ook ik je bewaren
in het uur van de beproeving
dat gaat komen over
heel de bewoonde (wereld),
om de bewoners van de aarde
op de proef te stellen;

11


ik kom spoedig;

houd vast wat je hebt,
opdat niemand je kroon wegneemt;

12


wie overwint,

hem zal ik maken tot een pijler
in de tempel van mijn God
en daar zal hij nooit meer uit gaan,
en ik zal op hem schrijven
de naam van mijn God
en de naam van de stad van mijn God
-van het nieuwe Jeruzalem dat neerdaalt
uit de hemel van mijn God-
en mijn nieuwe naam;

13


wie een oor heeft, hore wat de Geest

tot de vergaderingen zegt!

14


En aan de engel van de vergadering

in Laodicea,
schrijf:
zo zegt
de Amen, de trouwe en waarachtige getuige,
het begin van de schepping Gods:

15


ik ken je werken:

je bent noch koud, noch heet;
was je maar koud of heet!-

16


zo dan, omdat je lauw bent en noch heet

noch koud,
zal ik je uit mijn mond spugen;

17


omdat je zegt:

‘ik ben rijk en heb me rijk gemaakt
en heb niets nodig’,
en je weet niet dat je ellendig
en deerniswekkend,
arm en blind en naakt bent;

18


ik raad je aan van mij te kopen

goud dat in het vuur gelouterd is,
om rijk te worden,
en witte gewaden om je mee te kleden,
opdat zo de schande van je naaktheid
niet aan de dag komt,
en ogenzalf om je ogen te zalven,
opdat je ziet;

19


ikzelf bestraf en kastijd

al wie ik liefheb;
wees dan ijverig en kom tot omkeer;

20


zie, ik sta aan de deur en ik klop;

indien iemand mijn stem hoort
en de deur opent,
zal ik bij hem binnenkomen
en ik zal met hem maaltijd houden
en hij met mij;

21


wie overwint,

hem zal ik geven
met mij te zitten op mijn troon,
zoals ook ik heb overwonnen
en met mijn Vader zit op zijn troon;

22


wie een oor heeft, hore wat de Geest

tot de vergaderingen zegt!