Instellingen

1


De Ene zendt Natan tot David;

hij komt bij hem binnen
en zegt tot hem: twee mannen
waren er in éénzelfde stad,
één rijk en één arm;

2


de rijke

had wolvee en rundvee,
   in grote overvloed;

3


de arme niets van dat alles,

behalve een ooilam, ééntje, een kleintje,
   dat hij had gekocht

en in leven gehouden;
het werd groot met hem
   en met zijn zonen tezamen,

van zijn brood at het, uit zijn beker dronk het
   en op zijn schoot sliep het

en het was hem als een dochter;

4


toen er een wandelaar aankwam
   bij de man die rijk was,

vond die het te erg
om iets te nemen
   van zijn wolvee of rundvee

om klaar te maken
voor de reiziger die tot hem was gekomen;
dus nam hij
het lam van de man die arm was
en maakte dat klaar
voor de man die tot hem was gekomen!

5


Hevig ontbrandt Davids toorn
   tegen die man,-

en hij zegt tot Natan:
bij het leven van de Ene!-
ja, een kind des doods
is de man die dat heeft gedaan!,

6


en het ooilam
   moet hij viervoudig vergoeden,-

daarom
dat hij dit gesprokene heeft gedaan
en om reden
   dat hij het niet erg heeft gevonden!

7


Dan zegt Natan tot David:
   gij zijt die man!-

zo heeft gezegd de Ene, Israëls God:
ik
heb jou gezalfd tot koning over Israël
en ik heb je gered uit de hand van Saul;

8


ik gaf aan jou het huis van je heer

en de vrouwen van je heer in je schoot,
en ik gaf aan jou
het huis van Israël en Juda;
en als het te weinig was
voegde ik er voor jou
   nog dit en dat aan toe;

9


waarom heb je het woord van de Ene
   veracht

door te doen wat kwaad is in zijn ogen?-
Oeria de Chitiet
   heb je geslagen met het zwaard

om zijn vrouw
voor jezelf tot vrouw te nemen!-
hem heb je omgebracht
door het zwaard van de zonen van Amon!-

10


en nu

zal het zwaard niet van je huis wijken
   tot in eeuwigheid,-

daarom dat je mij hebt veracht
en de vrouw van Oeria de Chitiet
hebt genomen
om jou tot vrouw te worden;
••