Instellingen

1


Als David

een stukje voorbij de top
is verdergetrokken,
ziedaar Tsiva,
   de hulpjongen van Mefibosjet
   die hem tegemoet komt,-

met een toom gezadelde ezels
en op hen tweehonderd stuks brood,
   honderd rozijnenkoeken,
   honderd stuks fruit
   en een zak wijn.

2


De koning zegt tot Tsiva:
   wat wil je met dit alles?-

en Tsiva zegt:
   de ezels zijn voor het huis des konings
   om op te rijden,

het brood en het fruit
   zijn voor de jongens om te eten

en de wijn
is om te drinken voor wie uitgeput raakt
   in de woestijn!

3


Dan zegt de koning:

en waar is de zoon van je heer Saul?
En Tsiva zegt tot de koning:
zie, die zetelt in Jeruzalem,
want, heeft hij gezegd,
heden
brengen zij van het huis van Israël
   tot mij terug

de koningsheerschappij van mijn vader!

4


De koning zegt tot Tsiva:

zie, voor jou
is alles wat van Mefibosjet was!
Tsiva zegt: ik heb mij neergeworpen,-
moge ik genade vinden
   in jouw ogen, mijn heer de koning!

5


Als koning David is aangekomen
   bij Bachoeriem,-

zie, daaruit trekt een man naar buiten
   uit de familie van het huis van Saul,

en zijn naam is Sjimi, zoon van Gera:
al vloekend trekt hij naar buiten
   en verder naar buiten.

6


Hij bekogelt David met stenen,

en ook alle dienaren van koning David,-
met heel de manschap en alle helden
links van hem en rechts van hem.

7


Zó heeft Sjimi gezegd bij zijn vervloeking:

wég, wég jij, man van de stromen bloed
   en man van Belial!-

8


de Ene heeft op jou doen terugkeren
   alle stromen bloed van het huis van Saul

in wiens plaats jij koning bent geworden,
en de Ene geeft nu het koningschap
in de hand van je zoon, Absalom;
zie jou nu eens in je eigen kwaad,
omdat je een man van stromen bloed bent, jij!

9


Dan zegt Avisjai, zoon van Tseroeja,
   tot de koning:

waarom vervloekt
deze dode hond
mijn heer de koning?-
laat mij toch oversteken
   en zijn kop van zijn romp slaan!

••

10


Maar de koning zegt:

wat is dat tussen mij en u,
   zonen van Tseroeja?-

wanneer hij mij vervloekt
en wanneer de Ene tot hem heeft gezegd
‘vervloek David!’,
wie zal dan zeggen
‘waarom heb je zo gedaan?’
••

11


David zegt tot Avisjai en tot al zijn dienaren:

zie, mijn zoon
   die uit mijn ingewanden is uitgetogen
   zoekt mijn ziel;

hoeveel te meer dan nu een Benjaminiet!-
laat hem met rust
   en laat hij mij maar vervloeken,

want de Ene zal het hem hebben gezegd!-

12


misschien zal de Ene zien op mijn ellende,-
   en doen terugkeren moge de Ene het goede

in plaats van zijn vervloeking van deze dag!

13


En David gaat met zijn mannen verder
   over de weg,

••
terwijl Sjimi
over de flank van de berg voortgaat
   naast hem,

en al gaande hem vervloekt
   en bekogelt met stenen
   naast hem,

hem bestuivend met stof.

14


De koning komt
   met heel de manschap die bij hem is, aan
   bij de Jordaan; uitgeput zijn ze;

daar ademt hij op.

15


Absalom

en heel de manschap, al Israëls mannen,
zijn in Jeruzalem aangekomen,-
en Achitofel met hem.

16


En het geschiedt:

zodra
Choesjai de Arkiet, metgezel van David,
   bij Absalom
   is aangekomen,-

zegt Choesjai tot Absalom:
leve de koning, leve de koning!

17


Maar Absalom zegt tot Choesjai:

is dit je vriendschap met je metgezel?-
waarom ben je niet meegegaan
   met je metgezel?

18


Dan zegt Choesjai tot Absalom:

nee,
want die gekozen is door de Ene,
   door deze manschap
   en heel Israëls manvolk,-

van hem wil ik zijn en bij hem zal ik zetelen!-

19


en ten tweede male zeg ik:

aan wie zal ik dienstbaar zijn?-
is het niet aan het aanschijn van zijn zoon?-
zoals ik dienstbaar ben geweest
aan het aanschijn van je vader,
zo wil ik er zijn voor jouw aanschijn!

20


Dan zegt Absalom tot Achitofel:

schaffen jullie eens raad: wat zullen wij doen?

21


Achitofel zegt tot Absalom:

kom binnen bij de bijvrouwen van je vader,
die hij rustig achter heeft gelaten
   om het huis te bewaken;

horen zal heel Israël
   dat jij je stinkend hebt gemaakt
   bij je vader,

en sterk zullen worden
de handen van allen die met je zijn!

22


Ze spannen voor Absalom de tent uit
   op het dak,-

en dan komt Absalom binnen
   bij de bijvrouwen
   van zijn vader,

voor de ogen van heel Israël.

23


Met raad van Achitofel

die hij in die dagen aanraadde
was het zoals men vroeg
   naar een uitspraak van God;

zo was het met alle raad van Achitofel,
zowel voor David als voor Absalom.
••