Instellingen

1


Dan zegt Achitofel tot Absalom:

moge ik toch uitkiezen
twaalfduizend man;
dan zal ik opstaan
   en vannacht David achtervolgen;

2


ik zal bij hem aankomen

terwijl hij moe is en slap van handen,
ik zal hem opschrikken,
en vluchten zal heel de manschap
   die bij hem is;

verslaan zal ik de koning, hem alleen;

3


ik zal heel de manschap
   tot jou laten terugkeren;

als alles is teruggekeerd
van de man die jij zoekt
zal het voor heel de gemeenschap vrede zijn!

4


Recht is dit woord in de ogen van Absalom,-

en in de ogen van alle oudsten van Israël.
••

5


Maar Absalom zegt:

roep toch
ook Choesjai de Arkiet;
horen zullen we ook wat er in zijn mond is!

6


Choesjai komt binnen bij Absalom

en Absalom zegt tot hem, hij zegt:
naar dit woord heeft Achitofel gesproken;
zullen wij zijn woord doen?-
zo niet, spreek jij dan!
••

7


Dan zegt Choesjai tot Absalom:

niet goed is de raad die Achitofel deze keer
   heeft aangeraden!

8


Choesjai zegt:

zelf weet je van je vader en zijn mannen
   dat zij helden zijn

en dat zij verbitterd van ziel zijn
als een berin die in het veld
   van haar jongen is beroofd;

je vader is een man van oorlog
en zal de manschap geen nachtrust gunnen;

9


zie, nu reeds heeft hij zich verstopt
   in een van de groeven

of in een van de (heilige) plaatsen;
geschieden zal het
wanneer hij hen aanstonds al overvalt
dat wie horen wil het zal horen en zal zeggen:
er is een nederlaag geschied
in de manschap
die achter Absalom staat!-

10


en zelfs hij die een zoon van vermogen is

en een hart heeft als een leeuwenhart
   zal smelten en versmelten;

want heel Israël weet dat je vader een held is
en dat het zonen van vermogen zijn
   die bij hem zijn;

11


dus

zal ik aanraden:
verzamel, ja verzamel bij jou heel Israël
   van Dan tot Beëer Sjeva,

als het zand aan de zee zoveel,-
terwijl jouw gelaatstrekken
   meegaan in hun midden;

12


en zijn wij bij hem aangekomen

in een van de (heilige) plaatsen
   waar hij te vinden is

dan legeren we ons pal bovenop hem
zoals de dauw neervalt op de –rode– grond;
en er zal niemand overblijven bij hem
   en bij al de mannen
   die met hem zijn, zelfs niet één!-

13


en als hij zich in de stad verzamelt,

dragen zullen ze dan, heel Israël,
   snoeren naar die stad,-

en haar wegslepen tot in het beekdal,
totdat daar zelfs geen kiezelsteen
   meer te vinden is!

14


Dan zegt Absalom,
   en heel het manvolk van Israël:

groter goed
is de raad van Choesjai de Arkiet,
dan de raad van Achitofel!
De Ene heeft intussen geboden
om de goede raad van Achitofel
te vergruizelen
omwille daarvan
dat de Ene het kwaad tot Absalom
   kan laten komen.

••

15


Dan zegt Choesjai

tot Tsadok en Abjatar, de priesters:
zo en zo
heeft Achitofel Absalom
en Israëls oudsten aangeraden,-
en zo en zo heb ik aangeraden;

16


nu dan, zendt met haast bericht,
   meldt aan David en zegt:

overnacht vannacht niet
   op de steppen van de woestijn,

maar ook: steek over, steek over!-
anders wordt de koning verslonden
en heel de manschap die bij hem is!

17


Jehonatan en Achimaäts
   stonden bij Eén Rogeel,

de dienstmaagd is daarheen gegaan
   en heeft zij het hun gemeld;

zij zijn verdergegaan
en hebben het gemeld aan koning David;
want zij konden zich niet laten zien
   en naar de stad toe komen.

18


Maar een jongen ziet hen

en meldt dat aan Absalom.
dan gaan die twee met haast weg
   en komen aan bij het huis
   van een man te Bachoeriem;

hij heeft een bronput in zijn voorhof
en daarin dalen ze af.

19


De vrouw neemt het dekkleed,

spreidt dat uit
   over het aanschijn van de bronput

en strooit er graangort overheen;
zo werd er geen woord van geweten.

20


Dan komen die dienaren van Absalom
   bij de vrouw aan
   in het huis

en zeggen ze: wáár zijn
Achimaäts en Jehonatan?,
en de vrouw zegt tot hen:
die zijn overgestoken naar Michal Majim!
Zij zoeken maar vinden niets;
dan keren ze terug naar Jeruzalem.
••

21


Het geschiedt na hun weggaan

dat zij uit de bronput klimmen,
verdergaan
en melding doen aan koning David;
zij zeggen tot David:
staat op en steekt haastig het water over,
want zo en zo
   heeft Achitofel over jullie aangeraden!

22


Dan staat David op

met heel de manschap die bij hem is
en steken ze de Jordaan over,-
tot bij het ochtendlicht
er niet tot één toe wordt vermist
die de Jordaan niet is overgestoken.

23


En Achitofel, hij heeft gezien

dat wat hij heeft aangeraden niet is gedaan;
hij zadelt de ezel:
hij staat op en gaat naar zijn huis,
   naar zijn stad,

gebiedt over zijn huis en verhangt zich;
hij sterft,
en hij wordt begraven
   in het graf van zijn vader.

••

24


David is aangekomen in Machanajim;

Absalom
is de Jordaan overgestoken,
hijzelf
en alle manvolk van Israël met hem.

25


Amasa,

hem heeft Absalom aangesteld
   in plaats van Joab,
   over de strijdschaar;

Amasa is zoon van een man
wiens naam is Jitra de Israëliet,
die is binnengekomen bij Avigal,
   dochter van Nachasj,

zuster van Tseroeja, moeder van Joab.

26


Dan legert Israël zich met Absalom

in de landstreek van Gilead.
••

27


En het geschiedt

als David is aangekomen in Machanajim:
Sjovi, zoon van Nachasj,
   uit Raba van de zonen van Amon,

Machier, zoon van Amiël uit Lo Devar
en Barzilai de Gileadiet uit Rogeliem,-

28


ligbanken, platte pannen
   en spullen van de pottenbakker,

tarwe, gerst, meel en geroosterd,-
bonen en linzen en geroosterd daarvan,

29


honing en boter

van wolvee, en kazen van koeien
hebben ze voor David
   en de manschap die bij hem is
   laten aanrukken om te eten;

want, hebben ze gezegd,
de manschap is
hongerig, uitgeput en dorstig,
   daar in de woestijn!