31 | Jakob antwoordt en zegt tot Laban: omdat ik bevreesd was, omdat ik zei: anders ontroof jij mij je dochters!-
| |
32 | maar bij wie jij je goden vindt, die zal het niet overleven!- herken zelf ten overstaan van onze broeders wat ik bij me heb en neem het jouwe! Jakob heeft niet geweten dat Rachel ze had gestolen.
| |
33 | Laban komt binnen in de tent van Jakob, in de tent van Lea en in de tent van de twee dienstmaagden,- maar heeft niets gevonden; hij gaat de tent van Lea uit en komt de tent van Rachel binnen.
| |
34 | Maar Rachel heeft de terafiem genomen, ze in het zadel van de kameel gelegd en is erop gaan zitten; Laban tastte de hele tent af, maar heeft niets gevonden.
| |
35 | Ze zegt tot haar vader: laat het niet ontvlammen in de ogen van mijn heer, dat ik niet bij machte ben om op te staan voor uw aanschijn, want het gaat mij naar de weg der vrouwen! Hij zoekt nauwgezet,- en heeft de terafiem niet gevonden!
| |
36 | Dan ontvlamt het bij Jakob en maakt hij Laban verwijten; Jakob antwoordt en zegt tot Laban: wat is mijn misstap, wat mijn zonde dat je mij zo achterna gehitst bent?-
| |
37 | want je hebt al mijn spullen afgetast en wát van alle spullen van je huis heb je gevonden?- leg het hier neer ten overstaan van mijn broeders en jouw broeders,- dan kunnen zij tussen ons tweeën beslissen;
| |
38 | deze twintig jaar dat ik bij je ben hebben je ooien* Het Hebreeuws heeft hier: rachelécha, je Rachels! en je geiten geen misdracht gehad; de rammen van je wolvee heb ik niet opgegeten;
| |
39 | met het verscheurde ben ik niet tot je gekomen, ik heb het tot mijn eigen zonde gemaakt, uit mijn hand eiste je terug wat mij ontstolen werd des daags en wat mij ontstolen werd des nachts;
| |
40 | zo is het geweest: op de dag verteerde mij hitte, en koude in de nacht; zodat mijn slaap week van mijn ogen;
| |
41 | ik ben nu twintig jaar in je huis; gediend heb ik veertien jaar voor je twee dochters en zes jaren voor het wolvee; je hebt mijn loon wel tien keren veranderd;
| |
42 | was niet de God van mijn vader, de God van Abraham en de schrik van Isaak voor mij geweest, dan had je mij nu ledig heengezonden; mijn ellende en de moeite van mijn handpalmen heeft God gezien en gisternacht heeft hij beslist!
| |
43 | Laban antwoordt en zegt tot Jakob: de dochters zijn míjn dochters, de zonen míjn zonen en het wolvee míjn wolvee, al wat jij ziet is van mij; maar mijn eigen dochters, wat zal ik hun vandaag aandoen,- of hun zonen die zij hebben gebaard?-
| |
44 | welnu: ga mee, laten we een verbond smeden, ik en jij; wezen zal dat tot getuigenis tussen mij en jou!
| |
45 | Jakob neemt een steen,- en verheft haar tot matséva,- standkei.
| |
46 | Dan zegt Jakob tot zijn broeders: vergaart stenen! Zij nemen stenen en maken een steenhoop; ze eten daar bij de steenhoop.
| |
47 | Dan roept Laban voor hem uit: Jegar Sahadoeta,- puinhoop-oorkonde; maar Jakob heeft over hem uitgeroepen ‘Galeed’,- een steenhoop is getuige!
| |
48 | Laban zegt: deze steenhoop is getuige tussen mij en jou vandaag! Daarom is als naam voor hem uitgeroepen ‘Galeed’,- een steenhoop is getuige!–
| |
49 | en ook de Mitspa,- uitkijkpost, omdat hij zei: moge de Ene uitkijken tussen mij en jou,- omdat wij ‘man voor makker’ verborgen zullen leven;
| |
50 | als je mijn dochters onderdrukt, als je vrouwen neemt naast mijn dochters dan is geen man met ons,- zie, God is getuige tussen mij en jou!
| |
51 | Laban zegt tot Jakob: ziehier deze steenhoop en ziehier de standkei die ik heb opgeworpen tussen mij en jou:
| |
52 | een getuigenis is deze steenhoop en een getuigenis is de standkei,- dat ik nooit naar jou zal oversteken deze steenhoop voorbij en dat jíj nooit naar mij zult oversteken deze steenhoop en deze standkei voorbij voor enig kwaad;
| |
53 | de God van Abraham en de God van Nachor, die zullen rechtspreken tussen ons, de God van hun vader! Dan zweert Jakob bij de schrik van zijn vader, Isaak.
| |
54 | Jakob offert op de berg een offerdier en roept zijn broeders samen om het brood te eten; ze eten het brood en overnachten op de berg.
| |