31 | die hij weldra zou gaan volbrengen in Jeruzalem.
| |
32 | Maar Petrus en die met hem waren zijn loodzwaar geweest van slaap, maar nu ze doorgaan te waken zien ze zijn glorie, en de twee mannen die daar met hem staan.
| |
33 | En het geschiedt als zij zich van hem verwijderen, dat Petrus tot Jezus zegt: meester, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten maken: een voor u, een voor Mozes en een voor Elia!, niet wetend wat hij zegt.
| |
34 | Maar terwijl hij dit zegt geschiedt er een wolk die hen heeft overschaduwd; ze worden bevreesd als zij in de wolk binnenkomen.
| |
35 | Er geschiedt een stem vanuit de wolk die zegt: deze is mijn zoon, de uitgelezene,- hoort naar hem!
| |
36 | En terwijl de stem geschiedt is alleen Jezus daar te vinden. Zij zwijgen en verkondigen in die dagen aan niemand iets van wat zij hebben gezien.
| |
37 | Maar het geschiedt de volgende dag, als zij de berg af naar beneden komen, dat een talrijke schare hem tegemoet treedt.
| |
38 | En zie, een man uit de schare schreeuwt en zegt: leermeester, ik smeek je een blik te werpen op mijn zoon; omdat hij eniggeborene voor mij is!,
| |
39 | en zie, een geest neemt bezit van hem en plotseling krijst hij en laat hem stuiptrekken en schuimbekken, en als hij hem heeft gebroken wijkt hij nauwelijks van hem;
| |
40 | ik heb je leerlingen gesmeekt of zij hem willen uitwerpen, maar zij hebben de kracht niet!
| |
41 | Maar ten antwoord zegt Jezus: o ongelovig en verworden geslacht, tot wanneer zal ik bij u zijn en u verdragen?- jij, breng je zoon hier!
| |
42 | Maar hij is nog niet eens bij hem gekomen als de demonie hem verscheurt en hem heen en weer schudt. Maar Jezus bestraft de onreine geest; hij heelt de jongen en geeft hem terug aan zijn vader.
| |
43 | Maar allen zijn uit het veld geslagen over de grootheid van God. Maar terwijl allen zich verwonderen over alle dingen die hij heeft gedaan, zegt hij tot zijn leerlingen:
| |
44 | gij, knoopt deze woorden in uw oren: ja, de mensenzoon zal weldra worden overgegeven in handen van mensen!
| |
45 | Maar zij hebben deze uitspraak niet kunnen kennen; hij bleef voor hen verhuld, zodat ze hem niet konden vatten; en ze zijn bevreesd geweest om hem een vraag te stellen over deze uitspraak.
| |
46 | Maar er komt een twistgesprek bij hen op over wie van hen de grootste is.
| |
47 | Maar als Jezus weet krijgt van dit twistgesprek van hun hart, neemt hij een jongetje bij de hand, laat het naast hem staan
| |
48 | en zegt tot hen: wie dit jongetje verwelkomt in mijn naam, verwelkomt mij; en wie mij verwelkomt, verwelkomt wie mij zendt; ja, de kleinste die zich onder u allen bevindt, die is dan groot!
| |
49 | Maar ten antwoord zegt Johannes: meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonieën uitwerpt, en we hebben het hem verhinderd, omdat hij niet met ons volgt!
| |
50 | Maar Jezus zegt tot hen: verhindert het niet!- want wie niet tegen u is, is vóór u!
| |
51 | Maar het geschiedt als de dagen van zijn opneming in vervulling gaan dat hij zijn aanschijn strak erop richt om naar Jeruzalem te trekken
| |
52 | en voor zijn aanschijn aankondigers uitzendt. Zij vertrekken en komen binnen in een dorp van Samaritanen om voor hem (een en ander) gereed te maken.
| |
53 | En die verwelkomen hem niet, omdat zijn aanschijn is geweest: trekkend naar Jeruzalem.
| |
54 | Maar als ze dat zien, zeggen de leerlingen Jakobus en Johannes: heer, wil je dat we zeggen dat ‘vuur van de hemel zal neerdalen en hen zal verteren’ (2 Kon. 1,10-12)?
| |
55 | Maar hij keert zich om en bestraft hen; Hij zegt: ge weet niet wat voor geest u bezielt!
| |
56 | Ze vertrekken naar een ander dorp.
| |
57 | Terwijl zij over de weg trekken zegt iemand tot hem: ik zal u volgen waarheen u ook gaat!
| |
58 | Jezus zegt tot hem: de vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben woningen beneden, maar de mensenzoon heeft niets waar hij zijn hoofd kan neerleggen!
| |
59 | Maar tot een ander zegt hij: volg mij! Maar die zegt: vergun mij dat ik eerst heenga om mijn vader te begraven.
| |
60 | Maar hij zegt tot hem: laat het aan de doden over om hun doden te begraven!- jij, ga heen en verkondig overal het koningschap van God!
| |