61 | Zij zeggen tot haar: uit jouw geboortefamilie is er niemand die met die naam wordt geroepen!
| |
62 | Maar ze hebben naar zijn vader gewenkt hoe hij wil dat het wordt geroepen.
| |
63 | Hij vraagt om een plankje en schrijft op wat hij wil zeggen: Johannes is zijn naam! Allen zijn verwonderd.
| |
64 | Maar terstond wordt zijn mond geopend, komt zijn tong los en spreekt hij, God zegenend.
| |
65 | Er geschiedt over allen die rondom hen huizen vreze, en in heel het bergland van Judea wordt van al deze dingen gesproken,
| |
66 | en allen die ze horen sluiten ze in hun hart, zeggend: wat zal dit jongetje voor iemand zijn?- want de hand des Heren is met hem!
| |
67 | Zacharias, zijn vader, wordt vervuld van de heilige geestesadem en profeteert, zeggend:
| |
68 | gezegend de Heer, Israƫls God: omdat hij naar zijn gemeente omziet en hem verlossing bereidt;
| |
69 | hij wekt een hoorn van redding voor ons op in het huis van zijn knecht David,-
| |
70 | zoals hij heeft gesproken door de mond van zijn heilige profeten van eeuwigheid af:
| |
71 | redding van onze vijanden, uit de hand van al wie ons haten,
| |
72 | om de ontferming over onze vaderen te betonen, te gedenken zijn heilig verbond,-
| |
73 | maar een eed die hij heeft gezworen aan Abraham, onze vader:
| |
74 | het ons te geven om zonder vrees, aan de hand van vijanden ontrukt, hem te vereren,
| |
75 | in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aanschijn al onze dagen!-
| |
76 | en jij dan, jongetje, tot profeet van de Hoogste zul je worden geroepen, want je zult uitgaan voor het aanschijn van de Heer om te bereiden wegen voor hem
| |
77 | door kennis van redding te schenken aan zijn gemeente in de vergeving van hun zonden;
| |
78 | het is door het innige ontfermen van onze God dat naar ons zal omzien de zonsopgang uit den hoge,
| |
79 | om te schijnen voor wie neerzitten in duisternis en schaduw des doods,- om onze voeten te richten op een weg van vrede!
| |