Instellingen

4:1


Na deze dingen zag ik, en zie:

in de hemel was een deur geopend!
En de eerste stem,
die ik als een bazuin
tot mij had horen spreken, zei:
klim hierheen op,
en ik zal je tonen ‘wat na deze dingen
moet geschieden’ (Dan. 2,29)!

4:2


Meteen geraakte ik in geestvervoering.

En zie:
een troon stond in de hemel,
en op de troon iemand die zat.

4:3


En die daar zat,

was van aanzien als jaspis en sardius.
En een regenboog rondom de troon
van aanzien als smaragd.

4:4


En rondom de troon vierentwintig tronen,

en op de tronen
vierentwintig oudsten gezeten,
gekleed in witte gewaden
en met gouden kronen op hun hoofden.

4:5


En van de troon uit gaan bliksemstralen,

stemmen en donderslagen.
En zeven vuurfakkels brandend
voor het aanschijn van de troon,-
dat zijn de zeven geesten Gods.

4:6


En voor het aanschijn van de troon

iets als een zee van glas,
gelijkend op kristal.
En te midden van de troon
en rondom de troon,
vier levende wezens vol ogen voor en achter.

4:7


En het eerste levende wezen

is gelijk een leeuw,
en het tweede levende wezen
is gelijk een jonge stier,
en het derde levende wezen
heeft het aanschijn als van een mens,
en het vierde levende wezen
is gelijk een vliegende adelaar.

4:8


En de vier levende wezens:

ieder van hen had zes vleugels,
rondom en van binnen vol met ogen.
En zonder rust roepen zij dag en nacht:
heilig, heilig, heilig de Heer God,
de albeheerser
die was en die is en die komt!

4:9


En telkens wanneer de levende wezens

glorie en eer en dankzegging geven
aan hem die op de troon zit,
die leeft tot in de eeuwen der eeuwen,

4:10


vallen de vierentwintig oudsten neer

voor het aanschijn van hem
die zetelt op de troon
en brengen hulde aan hem
die leeft tot in de eeuwen der eeuwen,
en zij werpen hun kronen neer
voor het aanschijn van de troon, roepend:

4:11


waardig zijt gij,

onze Heer en God,
om te ontvangen
de glorie en de eer en de kracht,
want gíj hebt het al geschapen
en door uw wil was het
en werd het geschapen!

5:1


En ik zag in de rechterhand

van hem die op de troon zat
‘een boekrol van binnen en van buiten
beschreven’ (Ez. 2,9),
verzegeld met zeven zegels.

5:2


En ik zag een sterke engel,

met grote stem uitroepend:
wie is waardig de boekrol te openen
en zijn zegels te verbreken?

5:3


En niemand was bij machte,

noch in de hemel, noch op aarde,
noch onder de aarde,
om de boekrol te openen of in te zien.

5:4


En ik weende zeer,

omdat niemand waardig bevonden werd
de boekrol te openen of hem in te zien.

5:5


En een van de oudsten zei tot mij:

ween niet,
zie, overwonnen heeft de leeuw,
uit de stam van Juda, de wortel van David,
om de boekrol te openen
met zijn zeven zegels!

5:6


En zie!-

ik zag in het midden van de troon
en van de vier levende wezens
en in het midden van de oudsten
een lam staan, geslacht,
met zeven horens en zeven ogen;
dat zijn de zeven geesten Gods
uitgezonden over de hele aarde.

5:7


En het kwam en ontving de rol

uit de rechterhand van hem
die op de troon zat.

5:8


En toen het de boekrol aannam,

vielen de vier levende wezens
en de vierentwintig oudsten
neer voor het aanschijn van het lam,
ieder met een citer en gouden schalen
vol reukwerk,-
dat zijn de gebeden van de heiligen.

5:9


En zij zongen een nieuw lied, en zeiden:

waardig zijt gij
de boekrol in ontvangst te nemen
en zijn zegels te openen,
want gij zijt geslacht
en hebt vrijgekocht voor God met uw bloed
mensen uit alle stam, taal,
gemeenschap en volk;

5:10


en gij hebt hen gemaakt voor onze God

tot een koningschap en priesters,
en zij zullen als koningen heersen op aarde!

5:11


En ik zag,

en ik hoorde een stem van vele engelen
rondom de troon en de levende wezens
en de oudsten,
en hun aantal was
tienduizenden tienduizendtallen
en duizenden duizendtallen,

5:12


zeggende met grote stem:

waardig is het lam dat is geslacht
om te ontvangen de kracht,
rijkdom en wijsheid,
sterkte, eer, glorie en zegening!

5:13


En ieder schepsel in de hemel

en op de aarde,
onder de aarde en op de zee,
én alles wat daarin is,
hoorde ik zeggen:
aan hem die op de troon zit en aan het lam,
de zegening en de eer, de glorie en de kracht,
tot in de eeuwen der eeuwen!

5:14


En de vier levende wezens zeiden:

amen!
En de oudsten vielen neer
en brachten hem hulde.

6:1


En ik zag toe

toen het lam het eerste van de zeven zegels
opende
en ik hoorde het eerste van de vier
levende wezens roepen
met een stem als van een donderslag:
kom!

6:2


En ik zag,

en zie:
een wit paard,
en die daarop gezeten was, had een boog.
En hem werd een kroon gegeven
en hij trok uit als overwinnaar
om te overwinnen.

6:3


En toen hij het tweede zegel opende,

hoorde ik het tweede levende wezen roepen:
kom!

6:4


En een ander paard, vuurrood, trok uit.

En aan hem die erop gezeten was,
werd het gegeven
de vrede van de aarde weg te nemen,
zodat men elkaar zou afslachten,
en hem werd een groot zwaard gegeven.

6:5


En toen hij het derde zegel opende,

hoorde ik het derde levende wezen zeggen:
kom!
En ik zag,
en zie:
een zwart paard,
en die daarop gezeten was
had een weegschaal in zijn hand.