7:17 | Maar wat er dan nog overblijft van het vlees van het offerdier zal op de derde dag in het vuur worden verbrand.
| |
7:18 | Als er bij het eten toch gegeten wordt van het offervlees van een vredesgave op de derde dag, is dat niet welgevallig; die het heeft doen naderen, hem wordt het niet toegerekend, iets van bederf zal het wezen; de ziel die ervan eet heeft haar onrecht te dragen!
| |
7:19 | Het vlees dat in aanraking komt met enigerlei besmetting zal niet worden gegeten,- in het vuur wordt het verbrand; maar van het vlees geldt wél: al wie rein is kan vlees eten.
| |
7:20 | Maar de ziel die vlees eet van een vredesoffer voor de Ene en smet van hem daarover brengt: afgesneden worde die ziel van haar medemensen!
| |
7:21 | En een levende ziel, stel, komt in aanraking met welke besmetting ook: met de besmetting van een mens of met besmet vee of met welke besmettende gruwel dan ook, en hij heeft gegeten van het vlees van een vredesoffer voor de Ene: afgesneden worde die ziel van haar medemensen! •
| |
7:22 | Dan spreekt de Ene tot Mozes en zegt:
| |
7:23 | spreek tot de zonen Israëls en zeg: alle vet van os, schaap of geit zult ge niet eten!
| |
7:24 | Vet van een van ouderdom gestorven dier of vet van iets verscheurds kan worden klaargemaakt voor elk werk; maar eten: ge zult het niet eten!
| |
7:25 | Ja, al wie vet eet van een stuk vee waarvan hij als toenadering een vuuroffer brengt aan de Ene: afgesneden worde de ziel die dat eet van haar medemensen!
| |
7:26 | Alle bloed zult ge níet eten, overal waar ge komt te zitten,- noch van gevogelte noch van vee.
| |
7:27 | Alle ziel die welk bloed dan ook opeet: afgesneden worde die ziel van haar medemensen! •
| |
7:28 | Dan spreekt de Ene tot Mozes en zegt:
| |
7:29 | spreek tot de zonen Israëls en zeg: hij die het offerdier van zijn vredesgaven doet naderen tot de Ene, kome als zijn toenadering tot de Ene met iets van het offer van zijn vredesgaven.
| |
7:30 | Zijn eigen handen doen komen de vuuroffers voor de Ene; het vet zal hij gelijk met het borststuk doen komen, het borststuk om daarmee te wuiven als een wuiving voor het aanschijn van de Ene.
| |
7:31 | De priester zal het vet in rook doen opgaan op het altaar; wezen zal het borststuk voor Aäron en voor zijn zonen.
| |
7:32 | De rechterschenkel zult ge als heffing aan de priester geven,- van de offerdieren van uw vredesgaven.
| |
7:33 | Hij die doet naderen het bloed van de vredesgaven en het vet,- één van de zonen van Aäron: voor hem zal de rechterschenkel tot aandeel wezen.
| |
7:34 | Want het borststuk van de wuiving en de schenkel van de heffing heb ik bij de zonen Israëls weggenomen van de offerdieren van hun vredesgaven; ik geef die aan Aäron, de priester, en aan zijn zonen, tot inzetting van eeuwig van bij de zonen Israëls!
| |
7:35 | Dit is het zalvingsaandeel van Aäron en het zalvingsaandeel van zijn zonen uit de vuuroffers van de Ene; sinds de dag dat hij hen deed naderen om priester te zijn voor de Ene,-
| |
7:36 | wat de Ene op de dag dat hij hen zalfde heeft geboden aan hen te geven vanuit de zonen Israëls; een inzetting van eeuwig voor al hun generaties!
| |
7:37 | Dít is het onderricht voor de opgangsgave, voor de broodgift, voor de ontzondiging en voor de verontschuldiging; en voor de handvullingen en voor het offer van de vredesgaven,
| |
7:38 | zoals de Ene Mozes heeft geboden op de berg Sinaï, op de dag dat hij de zonen Israëls gebood om hun toenaderingen te doen naderen tot de Ene in de woestijn Sinaï! •
| |
8:1 | Dan spreekt de Ene tot Mozes en zegt:
| |
8:2 | neem Aäron en zijn zonen met hem, de gewaden en de olijfolie voor de zalving; de var voor de ontzondiging, de twee rammen en de korf met de matses;
| |
8:3 | heel de samenkomst, vergader die,- bij de ingang van de tent van samenkomst.
| |
8:4 | Dan dóet Mozes zoals de Ene hem heeft geboden,- en vergadert de samenkomst zich bij de ingang van de tent van samenkomst.
| |
8:5 | Mozes zegt tot de samenkomst: dít is het woord dat de Ene heeft geboden om te doen!
| |
8:6 | Dan doet Mozes naderen Aäron, en zijn zonen; en wast hen met het water.
| |
8:7 | Hij geeft de mantel over hem zijn plaats en omgordt hem met de band; hij trekt hem het overkleed aan en geeft daarover de efod zijn plaats; hij omgordt hem met het kunstwerk van de efod en bindt hem daarmee de efod om.
| |
8:8 | Dan legt hij daarop het borstschild; hij geeft in het borstschild plaats de oeriem en de toemiem.
| |