Instellingen

11:18


de volken waren in toorn ontstoken,

maar uw toorn is gekomen
én het tijdstip om de doden te oordelen,-
om het loon te geven aan
uw dienaren de profeten
en aan de heiligen en wie uw naam vrezen,
de kleinen en de groten,
en om te verderven die de aarde verderven!

11:19


En geopend werd de tempel van God

in de hemel, en zichtbaar werd
de ark van zijn verbond in zijn tempel;
en er geschiedden bliksemstralen
en stemmen,
donderslagen, een aardbeving
en zware hagel.

12:1


Er werd een groot teken gezien

aan de hemel:
een vrouw, bekleed met de zon,
en de maan was onder haar voeten
en op haar hoofd een kroon
van twaalf sterren;

12:2


zij was zwanger,

en schreeuwde in haar barensnood,
gekweld in het baren.

12:3


En er werd een ander teken

aan de hemel gezien;
zie:
een grote, vuurrode draak
met zeven koppen en tien horens
en op zijn koppen zeven diademen.

12:4


En zijn staart vaagde het derde deel

van de sterren van de hemel weg
en wierp ze op de aarde.
En de draak stond voor het aanschijn
van de vrouw die zou gaan baren,
om, zodra zij haar kind gebaard had,
het te verslinden.

12:5


En zij baarde een zoon, een mannelijk kind,

die alle volken met ijzeren scepter
zou gaan weiden.
En haar kind werd weggevoerd
naar God en naar zijn troon.

12:6


En de vrouw vluchtte de woestijn in,

waar zij een plaats had,
gereedgemaakt door God,
opdat ze haar daar
twaalfhonderdzestig dagen
zouden voeden.

12:7


En er geschiedde oorlog in de hemel.

Michaël en zijn engelen streden
tegen de draak.
En de draak streed met zijn engelen.

12:8


Maar hij was niet sterk genoeg

en ook werd hun plaats in de hemel
niet meer gevonden.

12:9


Néérgeworpen werd de grote draak,

de aloude slang,
die genaamd wordt ‘uiteenwerper’ en ‘satan’,
die de hele bewoonde wereld verleidt,
néérgeworpen werd hij ter aarde,
néérgeworpen werden zijn engelen met hem.

12:10


En ik hoorde een luide stem in de hemel

roepen:
nú is geschied het heil en de kracht,
en de koninklijke heerschappij van onze God,
en de macht van zijn Gezalfde,
want néérgeworpen
is de aanklager van onze broeders,
die hen aanklaagde
vóór het aanschijn van onze God,
dag en nacht;

12:11


zijzelf hebben hem overwonnen

door het bloed van het lam
en het woord van hun getuigenis;
zij hebben hun leven
niet liefgehad tot in de dood;

12:12


daarom, verheugt u, hemelen,

en die daarin woont;
wee de aarde en de zee,
omdat de uiteenwerper
in grote woede tot u is afgedaald,
wetend dat hij weinig tijd heeft!

12:13


En toen de draak zag

dat hij op aarde neergeworpen was,
begon hij de vrouw
die het mannelijke kind gebaard had
te vervolgen.

12:14


En aan de vrouw werden gegeven

de twee vleugels van de grote adelaar,
om te vliegen naar de woestijn,
naar haar plaats waar zij gevoed zou worden,
een tijd en tijden en een halve tijd,
weg van het aanschijn van de slang.

12:15


En de slang wierp uit zijn mond

water als een rivier achter de vrouw aan,
om haar door de stroom mee te sleuren.

12:16


Maar de aarde kwam de vrouw te hulp

en de aarde opende haar mond
en verzwolg de rivier
die de draak uit zijn mond had geworpen.

12:17


En de draak werd razend op de vrouw

en ging heen om oorlog te voeren
met de overigen van haar zaad,
die de geboden van God bewaren
en het getuigenis van Jezus hebben.

12:18


En hij ging staan op het strand van de zee.

13:1


En ik zag vanuit de zee een beest

opkomen
met tien horens en zeven koppen,
en op zijn horens tien diademen
en op zijn koppen lasterlijke namen.

13:2


En het beest dat ik zag leek op een panter,

en zijn poten als van een beer
en zijn muil als een leeuwenmuil.
De draak gaf hem zijn kracht
en zijn troon en zijn grote macht.

13:3


En één van zijn koppen

was als ten dode toe afgeslacht,
maar zijn dodelijke wond genas.
En de hele aarde
liep vol bewondering achter het beest aan.

13:4


En men bracht hulde aan de draak omdat hij

de macht aan het beest gegeven had,
en men bracht hulde aan het beest
met de woorden: wie is gelijk aan het beest
en wie kan met hem strijden?

13:5


En hem werd een mond gegeven

vol grootspraak en lastering;
hem werd macht gegeven om
het tweeënveertig maanden ‘te maken’.

13:6


En het opende zijn mond

voor lasteringen tegen God,
om zijn naam en zijn tent
en hen die in de hemel wonen te lasteren.

13:7


En hem werd gegeven

oorlog te voeren met de heiligen
en hen te overwinnen;
hem werd macht gegeven
over iedere stam en gemeenschap,
taal en volk.

13:8


En allen die op de aarde wonen

zullen hem hulde brengen,
zij van wie de naam niet is geschreven
in het boek des levens van het lam
dat geslacht is
vanaf de grondlegging der wereld.

13:9


Als iemand oren heeft, dan moet hij horen!

13:10


Als iemand in krijgsgevangenschap moet,

láát hij in krijgsgevangenschap gaan.
Als iemand door het zwaard
moet worden gedood,
láát hij door het zwaard worden gedood.
Hier komt het aan op de volharding
en het geloof van de heiligen.