9:3 | en tot de zonen Israëls zul je spreken en zeggen: neemt een geitensater voor een ontzondiging, een stierkalf en een bok, zonen van een jaar, volmaakte dieren voor een opgangsgave;
| |
9:4 | ook een os en een ram voor een vredesgave om te offeren aan het aanschijn van de Ene en een broodgift, geweekt in de olijfolie; want vandáág zal de Ene zich aan u laten zien!
| |
9:5 | Ze nemen dat wat Mozes heeft geboden mee naar het aanschijn van de tent van samenkomst; ze naderen, heel de samenkomst, en stellen zich op voor het aanschijn van de Ene.
| |
9:6 | Dan zegt Mozes: dít is het woord dat de Ene heeft geboden dat ge zult doen; dan zal zich aan u laten zien: de glorie van de Ene.
| |
9:7 | Mozes zegt tot Aäron: nader tot het altaar en maak klaar jouw ontzondigingsgave en jouw ‘opgang’, en vraag verzoening ten gunste van jouzelf en ten gunste van de gemeente; maak klaar de toenadering van de gemeente en vraag verzoening ten gunste van hen, zoals geboden heeft de Ene!
| |
9:8 | Aäron nadert tot het altaar, en keelt het stierkalf voor de ontzondiging dat het zijne is.
| |
9:9 | Dan doen de zonen van Aäron het bloed naderen tot hem; hij doopt zijn vinger in het bloed en geeft het prijs over de horens van het altaar; het (overige) bloed heeft hij uitgestort tegen de voet van het altaar.
| |
9:10 | Het vet, de nieren en de kwab aan de lever van de ontzondigingsgave heeft hij in rook doen opgaan op het altaar; zoals de Ene Mozes heeft geboden.
| |
9:11 | Het vlees en de huid heeft hij verbrand in het vuur, buiten de legerplaats.
| |
9:12 | Dan keelt hij de opgangsgave; Aärons zónen reiken hem het bloed aan en hij sprenkelt dat rondom over het altaar.
| |
9:13 | Ze hebben de opgangsgave aan hem aangereikt in haar verschillende delen, en de kop; dan laat hij haar in rook opgaan op het altaar.
| |
9:14 | Hij wast het ingewand en de poten schoon; hij laat die in rook opgaan bij de opgangsgave, op het altaar.
| |
9:15 | Dan laat hij naderen de toenadering van de gemeente; hij neemt de sater van de ontzondiging voor de gemeente, keelt hem en vraagt met hem ontzondiging zoals met de eerste.
| |
9:16 | Dan laat hij de opgangsgave naderen; hij maakt die klaar overeenkomstig de regel.
| |
9:17 | Hij brengt nabij: de broodgift; hij neemt een handpalm vol daaruit en laat dat in rook opgaan op het altaar,- onverminderd de opgangsgave van ’s morgens.
| |
9:18 | Hij keelt dan de os en de ram van het vredesoffer van de gemeente; Aärons zónen reiken hem het bloed aan en hij sprenkelt het rondom over de offertafel.
| |
9:19 | De vetdelen uit de os, en uit de ram, het staartstuk, dat de ingewanden overdekt, de nieren en de kwab aan de lever:
| |
9:20 | ze leggen de vetdelen op de borststukken; hij laat de vetdelen in rook opgaan op het altaar.
| |
9:21 | Met de borststukken en de rechterschenkel heeft Aäron eerst gewuifd in een wuiven voor het aanschijn van de Ene,- zoals Mozes heeft geboden.
| |
9:22 | Dan heft Aäron zijn handen op naar de gemeente en zegent hen; hij komt naar beneden,- na het klaarmaken van de ontzondiging, de opgang en de vredesgaven.
| |
9:23 | Mozes gaat met Aäron in tot de tent van samenkomst; als ze naar buiten komen zegenen ze de gemeente; dan laat de glorie van de Ene zich zien aan heel de gemeente.
| |
9:24 | Er gaat een vuur uit van voor het aanschijn van de Ene, en dat verteert op het altaar de opgangsgave en de vetdelen; als heel de gemeente dat ziet, juichen ze en vallen ze neer op hun aanschijn.
| |
10:1 | Dan nemen Aärons zonen Nadav en Avihoe per man zijn gloeipan, geven daarin vuur een plaats en leggen daarop reukwerk; ze doen echter vreemd vuur naderen tot het aanschijn van de Ene,- dat hij hun niet heeft geboden.
| |
10:2 | Een vuur tijgt uit van voor het aanschijn van de Ene en verteert hen; zo stérven ze voor het aanschijn van de Ene.
| |
10:3 | Mozes zegt tot Aäron: dat is het wat de Ene heeft gesproken toen hij zei: door wie mij naderen, wil ik worden geheiligd, en voor het aanschijn van heel de gemeente wil ik worden geëerd!- Aäron verstomt!
| |
10:4 | Dan roept Mozes tot Misjaël en Eltsafan, de zonen van Oeziël, liefste-oom van Aäron; hij zegt tot hen: nadert en draagt uw broeders weg van bij het aanschijn van het heiligdom, naar buiten de legerplaats!
| |
10:5 | Ze naderen en dragen hen in hun mantels naar buiten de legerplaats,- zoals Mozes heeft gesproken.
| |
10:6 | Dan zegt Mozes tot Aäron en zijn zonen Elazar en Itamar: uw hoofdharen zult ge niet de vrije teugel laten en uw gewaden zult ge niet scheuren, opdat ge niet sterft en hij tegen heel de samenkomst losbarst; uw broeders van heel het huis Israël zullen de brand bewenen waarin de Ene is ontbrand;
| |
10:7 | uit de ingang van de tent van samenkomst zult ge niet wegtrekken, anders sterft ge, want de zalvingsolie van de Ene is over u! Ze dóen naar het woord van Mozes. •
| |
10:8 | Dan spreekt de Ene tot Aäron en zegt:
| |