3:8


de wind waait* De Griekse woorden voor wind en waaien zijn dezelfde als die voor Geest (geestesadem) en ademen. waarheen hij wil;

je hoort zijn stem
maar je weet niet
vanwaar hij komt en waarheen hij gaat:
zo is het met al wie is geboren
uit het waaien-van-de-Geest!

Bijbeltekst van de Week – Johannes 3,8 De stem van de wind

Er is bijna geen vertaling die in Johannes 3,8 het woord “stem” bezigt. Vrijwel allen hebben zij “geluid” of, als zij Engels zijn: “sound”. In Duitsland is sprake van “Brausen” en “Sausen”. Maar het Münchener Neues Testament heeft “Stimme”. En N.A. Chouraqui (1917-2007) heeft “voix”. Oussoren behoort met zijn vertaling tot een kleine, dappere minderheid.

Het Grieks heeft foonè. Woordenboeken noemen als vertaalmogelijkheden zowel “geluid” als “stem”. In die volgorde “natuurlijk”. Je hebt allerlei geluiden: van wasmachines, vliegtuigen, keyboards, en natuurlijk ook, als subcategorie, van de stem. Dat is ook een vorm van geluid. Het klinkt zo vanzelfsprekend, dat het onnodig en onzinnig lijkt, erover na te denken.

Toch kun je vragen stellen bij die volgorde: geluid – stem. Frans Breukelman (1916-1993) heeft ons geleerd dat er meestal kosmisch over de mens gedacht wordt, tot in woordenboeken toe. Maar dat de Schrift menselijk over de kosmos denkt. In het eerste geval ga je uit van algemene categorieën zoals “geluidsgolven”, om de mens daarin ook onder te brengen (en te houden). In het tweede geval ga je uit van de mens, in dit geval: zijn stem, om vervolgens de dingen ook, humaniserend, hun stem te gunnen.

Overmachtig is in onze dagen de eerste vorm van denken: kosmisch denken over de mens. Onpersoonlijke processen en verschijnselen vinden overal plaats, en natuurlijk ook in ons lichaam. Overal zijn geluidsgolven. De stem is daar maar één subverschijnseltje van. Overal zijn chemische processen. Onder andere in de hersenen. Overal vindt voortplanting plaats. Onder andere bij mensen. Het mens-zijn wordt zo steevast begrepen vanuit niet-menselijke, algemene categorieën. Het bijzondere van het mens-zijn gaat er zo wel vanaf. Wonderlijke ironie: terwijl de mens oppermachtig is, ziet hij zichzelf als “niets bijzonders”.

Kosmisch over de mens denken, het gaat de verkeerde kant op. Een wat alledaagser voorbeeld hiervan is het computervormig over de menselijke geest denken. “Zijn harde schijf is een beetje in de war”, hoor je weleens zeggen. Dat is een computeromorfisme: er wordt computervormig over de mens gesproken. Waarom hoor je zo zelden het omgekeerde? Waarom niet de computer mensvormig benaderen? “Ik sla dat ding de hersenen in!” De computer lijkt immers op zijn schepper, de mens. Je kunt de computer beter verstaan vanuit de mens, dan de mens vanuit de computer.

Zoiets geldt ook voor de wind. Er is allereerst de mens en zijn stem. Op hem zijn alle dingen aangelegd. Op hem wacht heel de schepping: de Deus incarnatus met in zijn kielzog: de ware mens. En dan blijkt dat de schepping zelf ook menselijke trekjes heeft. De bomen, de zee, de wind: ze hebben hun stem. Ook zij hebben wat te zeggen. Laten we ernaar luisteren. “Mij spreekt de wind een tale.” Een tale van heilige Geestesadem die door de wereld vaart. “De dingen hebben hun geheim.” (Van den Beukel) Bijkomend voordeel: door menselijk over de kosmos te denken, zullen we de kosmos ook menselijker gaan benaderen. Dat is hard nodig!

 

Wouter van Voorst