10:1

Amen, amen, ik zeg u:
wie niet door de deur binnenkomt
in de hof van de schapen,-
nee, elders inklimt,
híj is een dief, een rover;

10:2


maar die door de deur binnenkomt

is de herder van de schapen;

10:3


voor hem doet de deurwachter open en

de schapen horen naar zijn stem;
hij roept zijn schapen bij name
en leidt ze naar buiten;

10:4


wanneer hij de zijne

alle heeft uitgedreven
trekt hij vóór ze uit;
en de schapen volgen hem,
omdat ze weten: het is zijn stem;

10:5


maar een vreemde volgen ze beslist niet,

nee, ze zullen voor hem vluchten
omdat ze van de stem van de vreemden
niet weten!

10:6


In deze beeldspraak zegt Jezus het hun,

maar zíj herkennen niet wat het is
dat hij tot hen heeft uitgesproken.

10:7


Dan zegt Jezus wéér:


amen, amen, ik zeg u:

ík ben
voor de schapen de deur;

10:8


allen die vóór mij zijn gekomen

zijn dieven en rovers;
nee, naar hen hebben de schapen
niet gehoord;

10:9


ík ben

de deur:
als iemand door mij binnenkomt
zal hij gered worden:
hij zal binnenkomen en uittrekken
en weide vinden;

10:10


de dief

komt voor niets anders dan stelen
en slachten:
om verloren te laten gaan;
ík ben gekomen opdat zij leven hebben
en overvloed hebben!-

Johannes 10,1-10 Dieven en rovers, allemaal

Als ik ooit een boek ga schrijven getiteld “Moeilijke uitspraken van Jezus verhelderd, ontdaan van hun scherpe kantjes en toegankelijk gemaakt voor een breed publiek” (ingebonden, goud op snee, met gratis foedraal), behandel ik daarin ook Johannes 10,8. Want het stuit me altijd weer tegen de borst, hoe Jezus al zijn voorgangers daar wegzet als “dieven en rovers”. Het klinkt zo… modern eigenlijk. We leven in een tijd die ongeveer zo redeneert: voor onze tijd waren er de jaren ’50 (hopeloos bekrompen), daarvoor hadden we de oorlog (Anne Frank), en daar weer voor vond de oerknal plaats. De klassiek geschoolden zullen nog iets mompelen over duistere Middeleeuwen, maar de algehele teneur is duidelijk: voor ons was het niet veel soeps, of het moest oersoep zijn. Degenen die voor ons zijn gekomen: allemaal apen, prutsers en fanatici. Zit Jezus ook op dat spoor als hij zijn voorgangers dieven en rovers noemt?

En de profeten dan, en de wegbereiders, de ‘typen van Christus’? Tellen die dan helemaal niet mee? Ik weet ook wel dat in Ezechiël 34 en op andere plaatsen wordt uitgevaren tegen Israëls herders die zo faliekant falen. Ze slachten de schapen, ze vreten zich vol. Hun bruut geweld heeft als gevolg: ‘Zij raken verstrooid, zo zonder herder’ (vs. 5). Maar is daarmee het hele verhaal verteld? Van David lezen we: ‘Hij werd hun herder met de gaafheid van zijn hart, heeft hen geleid met behoedzame handen.’ (Psalm 78,72) Wil Jezus dat soms ontkennen?

Heel misschien kunnen we de kwestie oplossen door te letten op de woorden ‘vóór mij’ (pro emou). De Nieuwe Wereldvertaling vertaalt interpreterend: ‘Allen die in plaats van mij zijn gekomen…’ Dale Bruner is nog vrijer: ‘All those who put themselves up in front of me…’ Tja, één van de vele betekenissen van voorzetsel pro is inderdaad ‘in plaats van’. Pro werkt dan in de praktijk uit als contra. Zit hierin niet het gevaar voor elke prediker? Je denkt zo snel helemaal ‘pro Deo’ en ‘pro Jezus’ te zijn. Maar misschien loop je Jezus wel hinderlijk voor de voeten… Sterk is deze exegese niet. Een greep doen uit de grabbelton aan betekenissen die het woordenboek biedt: het is een verlegenheidsoplossing. Laat maar zitten, dat dure boek.

Wouter van Voorst