11:17


Als Jezus dan aankomt vindt hij hem

reeds vier dagen toevende in de gedenkplaats.

11:18


Maar Betanië is dicht bij Jeruzalem geweest,

op zo’n vijftien stadiën afstand;

11:19


maar velen uit de Judeeërs

zijn al aangekomen bij Marta en Maria
om hen te troosten over hun broer.

11:20


Zodra Marta dan hoort dat Jezus aankomt,

gaat zij hem tegemoet;
maar Maria is in het huis blijven zitten.

11:21


Dan zegt Marta tot Jezus:

heer, als u hier was geweest
zou mijn broer niet zijn gestorven;

11:22


ook nu weet ik:

wat u God ook zou vragen,
God zal het u geven!

11:23


Jezus zegt tot haar:

hij zal opstaan, je broer!

11:24


Marta zegt tot hem: ik weet dat,

omdat hij zal opstaan bij de opstanding
ten laatsten dage!

11:25


Jezus zegt tot haar:

ík ben
de opstanding en het leven;
wie gelooft in mij zal leven,
ook als hij sterft;

11:26


en al wie leeft en gelooft in mij

zal niet sterven tot in de eeuwigheid;
gelóóf je dat?

11:27


Zij zegt tot hem: ja, Heer,-

ík ben gaan geloven
dat u de Gezalfde bent,
de zoon van God die tot de wereld komt!

11:28


Dat gezegd hebbend gaat zij weg

en roept Maria, haar zuster.
Zachtjes zegt ze: de leermeester is er
en roept je!

11:29


Maar zíj, zodra ze dat hoort,

ontwaakt haastig,-
en is bij hem gekomen.

11:30


Maar Jezus is nog niet aangekomen

in het dorp
nee, hij is nog op de plaats geweest
waar Marta hem heeft ontmoet.

11:31


Als dan de Judeeërs

die bij haar in het huis zijn
en haar vertroosten,
zien dat Maria haastig opstaat
en naar buiten gaat,
volgen ze haar,
menend dat zij weggaat naar de gedenkplaats
om daar te weeklagen.

11:32


Zodra Maria dan aankomt

waar Jezus is geweest,
valt ze, als ze hem ziet,
voor zijn voeten neer en zegt tot hem:
heer, als u hier was geweest
zou mijn broer niet zijn gestorven!

11:33


Zodra dan Jezus haar ziet weeklagen,

en de Judeeërs
die met haar meegekomen zijn
ziet weeklagen,
bevangt woede zijn geest
en is alles in hem in verwarring.

11:34


Hij zegt: waar hebt ge hem gelegd?-

zij zeggen tot hem: heer, kom en zie!

11:35


Jezus breekt uit in tranen.

11:36


De Judeeërs hebben toen gezegd:

zie eens hoe bevriend hij met hem was!

11:37


Maar sommigen van hen zeggen:

was hij
die de ogen van de blinde heeft geopend
niet bij machte geweest
te maken dat híj niet was gestorven?

11:38


Dan komt Jezus,

wéér woedend, tot in het diepste van hem,
aan bij de gedenkplaats;-
maar het is een rotsholte geweest
en er lag een steenblok voor.

11:39


Jezus zegt: heft dat steenblok op!

De zuster van de overledene, Marta,
zegt tot hem:
heer, hij riekt reeds,
want het is de vierde (dag)!

11:40


Jezus zegt tot haar:

heb ik je niet gezegd
‘als je gelooft zul je de glorie van God zien’?

11:41


Dan heffen ze het steenblok op;

maar Jezus heft de ogen naar omhoog
en zegt:
Vader, ik dank u
dat gij mij hebt gehoord;

11:42


maar ik wist dat ge mij altijd hoort,

echter, vanwege de schare die rondom staat
heb ik het gezegd,
opdat ze zullen geloven
dat gij mij hebt gezonden!

11:43


Als hij dat heeft gezegd

schreeuwt hij uit met grote stem:
Lazarus, hierheen, naar buiten!

11:44


En de gestorvene kómt eruit,

de voeten en de handen
met windsels gebonden;
zijn gezicht is
met een zweetdoek ombonden geweest.
Jezus zegt tot hen:
maakt hem los en laat hem heen gaan!

Johannes 11, 17-44 Briesen

In dit hoofdstuk komt het kortste vers voor uit heel het Nieuwe Testament, Johannes 11:35 waar we lezen: “Jezus weende” (edakrusen Ièsous). Pieter Oussoren heeft wat meer woorden nodig (“Jezus breekt uit in tranen”), omdat hij wil laten horen dat het werkwoord dakruoo afgeleid is van dakruon: traan. De Septuaginta vertaalt hiermee het Hebreeuwse dimah. En omdat dakruoo wordt gebruikt als vertaling voor de Hebreeuwse werkwoorden voor “tranen storten”, “bruisen”, “onstuimig” zijn laat Oussoren Jezus “uitbreken” in tranen.

Die woeste emotionele opwelling missen we in het serene “wenen”, maar is helemaal passend bij vers 33 waar we lezen dat “woede” Jezus’ geest “bevangt” en alles in hem “in verwarring is”. Het zijn hevige gemoedsbewegingen die in het Grieks hoorbaar zijn in de werkwoorden tarassoo (verwarren, door elkaar schudden) en embrimaomai: diep bewogen zijn, woedend zijn, opstuiven. Het Griekse brimaoo is een onomatopee: het wijst op het snuiven en briesen van dieren (ook ‘briesen’ is een onomatopee). Je zou kunnen zeggen: Jezus is briesend van geest. En dat alles om het verdriet van Maria en Marta.

Van het beeld van een almachtige Zoon van God die onthecht het wereldleed aanschouwt blijft in het Nieuwe Testament niets heel. Als het gaat om de emoties van Jezus worden de meest krachtige en woeste begrippen gebruikt. Liefde is “diepe ontferming”, mededogen is “bewogen tot in het diepste binnenste”, verontwaardiging is “uitschreeuwend scherp” en boosheid is “briesend opstuiven”.

 

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl