1:29 | De volgende morgen kijkt hij: daar komt Jezus tot hem en hij zegt: zie, het lam van God dat wegdraagt de zonde der wereld!-
|
1:30 | hij is het over wie ik heb gezegd: na mij komt een man die vóór mij is geworden, omdat hij eerder was dan ik;
|
1:31 | ook ik wist niet dat híj het was: nee, opdat hij aan Israël geopenbaard zal worden, daarom ben ik gekomen dopend in water!
|
1:32 | En Johannes getuigt ook en zegt: ik heb aanschouwd hoe de Geest als een duif neerdaalde uit de hemel en bleef rusten op hém;
|
1:33 | ook ík wist niet dat hij het was; nee, die mij gestuurd heeft om te dopen in water, hij heeft tot mij gezegd ‘op wie je de Geest ziet neerdalen en op hem blijven, díe is het die doopt door heilige geestesadem’;
|
1:34 | ík heb het gezien en ben gaan getuigen dat hij is de zoon van God!
|
1:35 | De volgende morgen staat Johannes daar weer, met twee van zijn leerlingen;
|
1:36 | Als hij Jezus in het blikveld krijgt die daar rondwandelt zegt hij: zie, het lam van God!
|
1:37 | Die twee leerlingen van hem horen hem dat uitspreken en volgen Jezus!
|
1:38 | Maar als Jezus zich omkeert en aanschouwt dat zij (hem) volgen, zegt hij tot hen: wat zoekt ge?* In veel vertalingen begint hier vers 39 en schuift elk volgend vers in dit hoofdstuk een nummer op. Maar zij zeggen tot hem: rabbi, -vertaald wil dat zeggen: leermeester- waar houdt u verblijf?
|
1:39 | Hij zegt tot hen: komt en ziet! Dus komen ze en zien waar hij verblijf houdt, en blijven ze bij hem, die eigenste dag. Het is geweest omstreeks het tiende uur.
|
1:40 | Andreas, de broer van Simon Petrus, is een van de twee geweest die het van Johannes horen en hem volgen.
|
1:41 | Hij vindt als eerste zijn eigen broer Simon en zegt tot hem: we hebben de Messias gevonden!- vertaald is dat: Gezalfde,
|
1:42 | Hij voert hem mee naar Jezus. Als hij hem in het blikveld krijgt zegt Jezus: jíj bent Simon de zoon van Johannes?- jíj wordt tot Kefas uitgeroepen!- wat vertaald wordt met Petrus,- rotsman.
|
1:43 | De volgende morgen wil hij uittrekken naar Galilea, als hij Filippus vindt en Jezus tot hem zegt: volg mij!
|
1:44 | Maar* Johannes gebruikt vaak het woord ‘maar’ zonder dat een tegenstelling lijkt bedoeld. Soms wordt daarmee iets opmerkelijks of onverwachts aangekondigd, soms slechts een tussenzin. Filippus is van Betsaïda geweest, de stad van Andreas en Petrus.
|
1:45 | Filippus vindt Natanaël en zegt tot hem: die Mozes heeft beschreven in de Wet, en de profeten ook, die hebben we gevonden: Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!
|
1:46 | Natanaël zegt tot hem: is het mogelijk dat uit Nazaret iets goed is? Filippus zegt tot hem: kom en zie!
|
1:47 | Jezus ziet Natanaël tot hem komen en zegt over hem: zie, waarlijk een Israëliet ‘in wie geen bedrog is’ (Ps. 32,2).
|
1:48 | Natanaël zegt tot hem: vanwaar kent u mij? Jezus antwoordt en zegt tot hem: vóórdat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag ik je!
|
1:49 | Natanaël antwoordt hem: rabbi, ú bent de zoon van God, ú bent koning van Israël!
|
1:50 | Jezus antwoordt en zegt tot hem: omdat ik tot je zei dat ik je zag daar onder de vijgenboom geloof je?- grotere dingen dan deze zul je zien!
|
1:51 | En hij zegt tot hem:
amen, amen, zeg ik u: ge zult de hemel geopend zien met de engelen Gods opklimmend en neerdalend (Gen. 28,12) op de zoon des mensen!
|
2:1 | Op de derde dag geschiedt er een bruiloft te Kana in Galilea; Jezus’ moeder is daarbij geweest.
|
2:2 | Maar ter bruiloft geroepen wordt ook Jezus met zijn leerlingen.
|
2:3 | Als er een tekort aan wijn komt zegt Jezus’ moeder tot hem: ze hebben geen wijn!
|
2:4 | Jezus zegt tot haar: ‘(betekent dat) iets tussen mij en u, vrouwe?’ (1 Kon. 17,18)– mijn uur is nog niet gekomen!
|
2:5 | Zijn moeder zegt tot de bedienden: wat hij u ook zegt, doet het!
|
2:6 | Er zijn daar zes stenen watervaten opgesteld geweest, naar het reinigingsgebruik van de Judeeërs, inhoudend twee tot drie metreten.
|
2:7 | Jezus zegt tot hen: vult de watervaten met water! Zij vullen ze tot bovenaan.
|
2:8 | Hij zegt tot hen: schept er nu wat uit en brengt dat naar de tafeloverste! Zij brengen het.
|
2:9 | Maar zodra de tafeloverste het water proeft dat wijn geworden is, -en hij heeft niet geweten vanwaar die was, alleen de dienaars wisten het, die het water hadden geschept- roept de tafeloverste de bruidegom
|
2:10 | en zegt hij tot hem: iedere mens zet de goede wijn éérst voor, en wanneer ze flink gedronken hebben de mindere; jíj hebt de goede wijn bewaard tot daarnet!
|
2:11 | Dit is het begin dat Jezus maakt met de tekenen, te Kana in Galilea; zo openbaart hij zijn glorie en gaan zijn leerlingen in hem geloven.
|
Johannes (1,29-)2,1-11 Vrouwe
“(Betekent dat) iets tussen mij en u, vrouwe?” – aldus Jezus tegen zijn moeder (vs. 4). De ene letter e achter het woord vrouw haalt de aanspraak meteen uit de sfeer van de belediging. Die indruk kun je als bijbellezer weleens hebben: dat Jezus zijn moeder met puberaal-gepikeerde snauw wegstuurt: Mens, waar bemoeit u zich mee! Maar dan zou Jezus zijn moeder niet geëerd hebben, en dus gezondigd hebben. In plaats daarvan spreekt hij zijn moeder aan met ‘vrouwe’. Onze Lieve Vrouwe. Het is een titel.
Johannes begint zijn evangelie met de overduidelijke herinnering aan Genesis: ‘In den beginne…’ Volgens sommige uitleggers houdt hij de verwijzing naar Genesis langer vol dan één vers. Ze wijzen op de parallellie van de zeven dagen van Genesis 1 en de zeven dagen van Johannes 1-2. Een paar keer lezen we ‘de volgende morgen’ (1,29; 35; 43). Dan opeens begint 2,1 met ‘op de derde dag’. Als je doorgeteld hebt, is dat de zevende dag: schepping compleet. Adam en Eva ontmoeten en genieten elkaar op sabbat.
Bij Johannes 2-1,11 heb ik me altijd afgevraagd: waar zijn de bruidegom en de bruid? Over hun hoor je helemaal niets. De bruidegom is aangesprokene van de verbaasde slotuitroep van vs. 10, maar zijn antwoord vernemen we niet. Een bruiloft zonder bruidegom en bruid, hoe is het mogelijk! Tenzij we Jezus als de bruidegom beschouwen, de tweede Adam. Wie is de bruid dan, de tweede Eva? Ik ben geneigd om te zeggen: het is de ‘vrouwe’ van wie we horen. Net als Eva in Genesis 2,23 heet zij isja – ‘vrouw’.
Waar in Genesis 2 de vrouw uit de man genomen is, is de man in het evangelie uit de vrouw genomen. Jezus is ‘geworden uit een vrouw’ (Galaten 4,4), terwijl Eva was ‘genomen uit een man’ (Genesis 2,23). ’t Is het spiegelbeeld van elkaar. Paulus contrasteert Jezus en Adam op een vergelijkbare manier. Adam is het negatief van Adam eschatos – Jezus. Zijn tegenover: de bruidskerk, in Maria iconisch weergegeven. Als de priester en het volk eucharistie vieren, vieren ze de bruiloft van het Lam. De priester, een man; het volk, een vrouwe.
Natuurlijk is dit allemaal vergezocht, hoogdravend, overdreven symbolisch geneuzel. Met gevaarlijke implicaties die indruisen tegen wat politiek correct is. Maar in deze tijd van gendertheorieën denk ik vaak: wat is nu eigenlijk man-zijn en vrouw-zijn? Is het niet veel mysterieuzer dan we dachten? De gedachte dat gender een sociaal construct is of een keuze van het individu bevalt me niet. Ik wil liever geloven dat het een kwestie van deelname aan een mysterie is, een eucharistische transsubstantiatie van onze seksualiteit.
Wouter van Voorst