17:1


Als Jezus dit alles heeft uitgesproken

heft hij zijn ogen ten hemel en zegt:
Vader, het uur is gekomen;
verheerlijk uw zoon,
opdat de zoon ú mag verheerlijken,

17:2


en, zoals gij hem zeggenschap hebt gegeven

over alle vlees,
dat hij aan hen mag geven
al wat gij gegeven hebt aan hem:
eeuwig leven!

17:3


Maar dit ís het eeuwige leven:

dat zij ú kennen,
de enige, de waarachtige God,
én hem die gij gezonden hebt,-
Jezus, (de) Gezalfde.

17:4


Ík heb u op aarde verheerlijkt

door het werk te voltooien
dat gij mij te doen hebt gegeven;

17:5


verheerlijk nu gij mij, Vader,

(daar) bij uzelf,
met de heerlijkheid die ik had bij u
voordat de wereld was.

17:6


Uw naam heb ik geopenbaard

aan de mensen die gij mij hebt gegeven
uit de wereld;
zij waren van u
en aan mij hebt gij ze gegeven;
en uw woord hebben zij bewaard;

17:7


nu erkennen zij

dat alles wat gij mij hebt gegeven
van bij u is,

17:8


omdat ik uitspraken die gij mij hebt gegeven

heb gegeven aan hen,
en zij nemen ze aan
en erkennen in waarheid
dat ik van bij u ben uitgegaan:
zij geloven erin
dat gíj mij hebt gezonden.* Of: zij geloven, / omdat gij mij hebt gezonden.

17:9


Ík bid voor hen;

niet voor de wereld bid ik
nee, voor wie gij mij hebt gegeven,
omdat ze van u zijn;

17:10


al het mijne is van u

en het uwe is van mij;
in hen ben ik verheerlijkt.

17:11


Ik ben niet meer in de wereld,

zij zijn in de wereld
en ík kom tot u.
heilige Vader, houd hen
die gij mij hebt gegeven,
één met uw naam,
opdat zij één zijn zoals wij.

17:12


Zolang ik bij hen was

heb ík hen die gij mij hebt gegeven
één gehouden met uw naam:
ik heb gewaakt
en niemand van hen is verloren gegaan
behalve de zoon der verlorenheid,
en zo wordt de Schrift vervuld;

17:13


maar nu kom ik tot u,

en dit alles spreek ik uit in de wereld
opdat zij mijn vreugde vervuld
in zich mogen hebben.

Johannes 17,1-13 Het uur is gekomen

“Al vanaf de eerste hoofdstukken van het Johannesevangelie worden we erop voorbereid: het beslissende uur zal komen. Bij de bruiloft te Kana in Galilea zegt Jezus dat zijn uur nog niet gekomen is (Joh. 2, 4). Bij het gesprek met de Samaritaanse vrouw klinkt het: Het uur komt dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden (Joh. 4,21). Bij de verhitte discussies tussen Jezus en zijn tegenstanders horen we: Niemand sloeg de hand aan hem, omdat zijn uur nog niet gekomen was (Joh. 7, 30 en 8,20).

Aan het beslissende uur gaat ook een moment van twijfel vooraf. In de drie synoptische evangeliën komt die angst op in de hof van Getsemanee, in Johannes komt die reeds op bij de voetwassing door Jezus:

nu het zover is ‘is mijn ziel verbijsterd’ / wat moet ik zeggen?- /‘Vader, red mij uit dit uur’? / maar daarom ben ik juist gekomen: voor dit uur!… / ‘Vader, verheerlijk uw Naam!’ / Dan komt er een stem uit de hemel: / ‘ik heb hem verheerlijkt en zal hem wéér verheerlijken!’

Het uur van Jezus is het uur van de verheerlijking, zo horen we hier. Het uur is de vervulling van de opdracht vanwege de God van Israël aan de Mensenzoon. Daar is de Zoon helemaal van doordrongen en het bepaalt zijn woorden en daden. Er is ook wederkerigheid tussen Vader en Zoon: de verheerlijking van God is de verheerlijking van de Messias; de eer van de Messias is tegelijk ook de eer van God. Het gewicht (Hebr. kavod, Gr. doxa) dat hieraan wordt gegeven om de opdracht te doen slagen is van eminent belang.

De eer van God en van de Messias is het bevrijde Israël, bevrijd uit de wereldwijde kerker Rome. Daarom lezen we als opmaat van dit hoofdstuk dat de kosmos overwonnen is (Joh. 16,33) en dat allen, die de Vader hem gegeven heeft, het leven in de komende wereldtijd (olam haba) zullen beërven (Joh. 17,2).”

 

Uit: Egbert Rooze en Paul de Witte, De Messias en de macht van Rome (Vught: Skandalon, 2016), 256/7.