11:27


Dit zijn de geboorten uit Terach:

Terach heeft Abram geboren doen worden
en Nachor en Haran;
Haran heeft Lot geboren doen worden.

11:28


Haran sterft

voor het aanschijn van Terach, zijn vader,-
   in het land van zijn geboorte,

in het Oer Kasdiem.

11:29


Abram en Nachor nemen zich vrouwen;

de naam van Abrams vrouw is Sarai
en de naam van Nachors vrouw is Milka,
een dochter van Haran,
   die vader van Milka
   en vader van Jiska is geweest.

11:30


Maar Sarai blijkt onvruchtbaar:

voor haar geen boreling.

11:31


Terach neemt Abram, zijn zoon, mee,

met Lot, zoon van Haran,
   dus een kleinzoon van hem,

en Sarai, zijn schoondochter,
de vrouw van zijn zoon Abram;
en zij trekken met elkaar weg
   uit Oer Kasdiem

om te gaan naar het land van Kanaän;
ze komen tot Charan en zetelen daar.

11:32


De dagen van Terach worden

vijf jaren en een dubbelhonderd jaar;
dan sterft Terach, in Charan.
••

12:1


Dan zegt de Ene tot Abram:

ga, jij, weg uit je land,
   uit je geboortetent en
   uit het huis van je vader,-

naar het land dat ik je zal doen zien;

12:2


ik zal je maken tot een groot volk,
   ik zal je zegenen,

ik zal groot maken jóuw naam;
word een zegen!-

12:3


ik zal zegenen wie jou zegenen

en wie jou verwenst zal ik vervloeken;
door jou zullen gezegend zijn
alle families op de –rode– grond!

12:4


Dan gáát Abram,

zoals tot hem gesproken heeft de Ene,
en met hem mee gaat Lot.
Abram is een
zoon van vijf jaren en zeventig jaar
bij zijn uittocht uit Charan.

12:5


Méé neemt Abram: zijn vrouw Sarai
   en Lot,

de zoon van zijn broer,
al hun verwerf dat ze hebben verworven en
alle levende ziel
   die ze zich eigen hebben gemaakt

in Charan;
ze trekken weg
om te gaan naar het land van Kanaän
en ze kómen in het land van Kanaän.

12:6


Abram doorkruist het land

tot aan het oord van Sjechem,
tot aan de godseik van Moree* Niet naar de letter(s), maar wel naar de klank kan deze naam verstaan worden als ‘die doet zien’.;
de Kanaäniet is dan in het land.

12:7


Maar de Ene laat zich aan Abram zien

en zegt:
aan jouw zaad
zal ik dit land geven!
Dan bouwt hij daar een altaar
voor de Ene,
die zich aan hem heeft laten zien.

12:8


Hij trekt vandaar verder, op het gebergte aan

ten oosten van Bet El,- huis van God,
   en spant zijn tent,-

met Bet El aan de zeezij
en het Ai,- puinhoop, in het oosten;
hij bouwt daar een altaar voor de Ene
en roept de Ene aan bij zijn naam.

12:9


Abram breekt op,

voortgaande en opbrekend op de Negev aan.

Genesis 11-12

Bijbeltekst van de Week Genesis 11, 27 tot en met 12, 9

Het Hebreeuwse werkwoord jalad wordt, als het over een vrouw gaat, vertaald met ‘baren’. Afgeleide vormen van jalad kunnen dan in het Nederlands worden: geboortegrond, geboortetent, geboortehelpster etc.

Als een man het onderwerp van het werkwoord is, kies ik meestal voor ‘doen baren’: hij heeft een rol, maar zíj baart, ook als ze niet genoemd wordt. Ik houd niet van het werkwoord ‘verwekken’: dat is een eenzijdig-mannelijke interpretatie van de werkelijkheid, en de term ‘verwekkingen’ i.p.v. ‘geboorten’ is mij een gruwel.

In Genesis 11,10 hebben we al de geboorten uit Sem, en tot en met 11, 26 is er zesentwintig keer sprake van baren en geboren worden. Dan komt onze perikoop met ‘de geboorten uit Terach’. Zes keer klinkt de woordstam van baren/ geboorte, maar dan staat alles stil: Sarai blijkt onvruchtbaar (11,30). Geen kansen voor het ‘zaad van Abraham’! Toch wordt dááraan in 12,7 een land beloofd, als de Ene zich aan Abram laat zien. Sterft het abrahamitische avontuur een vroege dood?

Zien is het volgende kernwoord in de verhalen over Abraham, in 12,7 dus de eerste keer. Martin Buber heeft geschreven over ‘Abraham der Seher’. Ik ga hem in het oog houden.

 

Pieter Oussoren

http://www.luthersekerkapeldoorn.nl/5/predikant