14:13 |
|
14:14 |
|
14:15 |
|
14:16 |
|
14:17 |
|
14:18 |
|
14:19 |
|
14:20 |
|
14:21 |
|
Matteüs 14, 13-21 – Kwakkelaars
Het is bijna de mooiste nieuwvorm in de Naardense Bijbel (naast uiteenwerper, troosttoeroeper en oordeeloompje): kwakkelaars. Dan wil ik gelijk weten: wat voor Grieks zit daarachter? Het Griekse arroostos (meervoud arroostous) is de samensteling van a (niet) en het werkwoord roonnumi: sterk zijn, krachtig zijn. De NBV vertaalt arroostous gewoon met ‘zieken’. De LXX gebruikt het als vertaling van chooleh, maar alleen in Maleachi 1, 8, waar het gaat over kreupele en zwakke dieren. Het werkwoord roonnumi komen we enkele keren tegen aan het einde van brieven waar de lezers ‘vaarwel!’ wordt gewenst (erroosthe).
Arroostos betekent nu juist dat het je niet ‘wel’ vaart. Het gaat niet lekker, het is niet goed met je. Niet per se door ziekte, het kan ook komen door verzwakking, ouderdom, verdriet of somberheid. Je kwakkelt, net als het weer of het ijs waarop je niet kunt schaatsen. Het funnctioneert niet. Een ‘kwakel’ is in het Nederlands een zo los getimmerde brug dat die onder je voeten schudt.
Jezus is bewogen om al dat kwakkelen, al dat niet functioneren. Net zoals in Marcus 6 waar hij zelf niet bij machte is iets krachtigs te doen, maar toch nog enkele kwakkelaars de handen oplegt en hen weer kracht geeft. Zelfs in zijn onmacht helpt Jezus kwakkelaars weer vooruit!
Theo van Willigenburg
vanwilligenburg@kantacademy.nl