22:1 |
|
22:2 |
|
22:3 |
|
22:4 |
|
22:5 |
|
22:6 |
|
22:7 |
|
22:8 |
|
22:9 |
|
22:10 |
|
22:11 |
|
22:12 |
|
22:13 |
|
22:14 |
|
Matteüs 22, 1-14 Goed en kwaad
Het meest treffende van de parabel is toch wel de korte beschrijving van de bruiloftsgasten die “van de kruispunten van de wegen” bijeen worden gebracht. Kort gezegd zijn het “bozen zowel als goeden” (vers 10b). ‘Bozen’ dat zijn de resjaïem (Hebr.) of poneroi (Grieks), door Huub Oosterhuis zo mooi aangeduid als ‘ploert en schender’. De ‘goeden’ zijn de tsedakim (goeden/rechtvaardigen, Hebr.) en agathoi (Grieks). Dat ‘goed’ en ‘kwaad’ is niet zozeer een moreel goed en kwaad zoals wij dat opvatten, maar eerder een goed en kwaad in de zin van al dan niet gehoorzamend aan Gods nieuwe wereldorde van rechtvaardigheid en eerbied. Allen mogen aanliggen als ze maar wel het bruiloftskleed van de genade hebben omgehangen (verzen 11-13). Bekleed met dat Paasgewaad wordt de menselijke orde van goed en kwaad aan de kant gezet en is Gods orde bepalend.
Dat blijkt ook uit de traditionele vertelling waar deze parabel waarschijnlijk aan is ontleend. Die vertelling gaat over twee vrome rabbi’s uit Ashkelon die hun leven hadden gewijd aan de studie van de Tora. Toen één van hen stierf werd er nauwelijks aandacht aan hem besteed bij zijn begrafenis: geen eervol in memoriam, geen menigte treurenden: “ze vonden het niet belangrijk” (vers 5). Terzelfder tijd stierf de puisant rijke tollenaar Bar Mayon. De hele stad liep uit voor de begrafenis en loftoespraken volgden elkaar op.
De overgebleven rabbi werd woedend en schreeuwde het uit dat in Israël de goeden niet meer werden geëerd, maar juist de bozen lof wordt toegezwaaid. Daarop verscheen de overleden rabbi in een droom en vroeg hem om de raadsbesluiten van de Eeuwige niet in twijfel te trekken. De overleden rabbi had ooit één zonde begaan en verdiende daarom die eerloze begrafenis, terwijl Bar Mayon ooit één goede daad had verricht en daarom lof mocht worden toegezwaaid. Wat had de overleden rabbi dan verkeerd gedaan? Hij had een keer zijn gebedsriemen in de verkeerde volgorde omgehangen. En wat had de tollenaar voor goeds gedaan? Hij had ooit een banket aangericht voor de rijke mannen van de stad, maar niemand was gekomen. Daarop had hij alle armen uit de stad en ommelanden uitgenodigd om het eten te komen genieten. Die ene goede daad werd hem aangerekend als gerechtigheid.
Theo van Willigenburg
vanwilligenburg@kantacademy.nl