22:1


Ten antwoord zegt Jezus het hun

weer in zinnebeelden, hij zegt:

22:2


te vergelijken is het koninkrijk der hemelen

met een mens, een koning,
die de bruiloftsdagen aanricht voor zijn zoon;

22:3


hij zendt zijn dienaars uit

om de geroepenen te roepen
tot de bruiloftsdagen,-
en ze hebben niet willen komen!

22:4


Weer zendt hij de dienaars uit, andere,

zeggend: zegt tot de geroepenen:
zie, mijn middagmaal heb ik bereid,
mijn stieren en het mestvee zijn geslacht,-
alles is bereid!-
welaan, op naar de bruiloftsdagen!

22:5


Maar zij vinden het niet belangrijk

en gaan weg,
deze naar de eigen akker,
gene naar zijn handel;

22:6


de overigen overmeesteren zijn dienaars,

mishandelen hen en doden hen.

22:7


De koning ontsteekt in toorn;

hij stuurt zijn troepen,
laat die moordenaars ombrengen
en hun stad steekt hij in brand.

22:8


Dán

zegt hij tot zijn dienaars:
het bruiloftsmaal is bereid
maar de geroepenen
zijn het niet waard geweest;

22:9


trekt dan uit

over de kruispunten van de wegen,
en zovelen ge maar vindt:
roept ze naar de bruiloftsdagen!

22:10


Als die dienaars de stad uitkomen,

de wegen op,
brengen ze bijeen
állen die ze vinden,
bozen zowel als goeden;
zo wordt de trouwzaal vol met aanliggers!

22:11


Als de koning binnenkomt

om wie aanliggen te aanschouwen,
ziet hij daar een mens
die niet gekleed is in een bruiloftskleed,

22:12


en hij zegt tot hem:

makker, hoe kom je hier binnen
zonder een bruiloftskleed te hebben?
Hij verstomt.

22:13


Dán

zegt de koning tot de bedienden:
bindt hem aan voeten en handen
en werpt hem uit, de buitenste duisternis in!-
daar zal het geween zijn en
het knarsen van de tanden!

22:14


Want geroepenen zijn er vele,

maar uitgelezenen weinig!

Matteüs 22, 1-14 Goed en kwaad

Het meest treffende van de parabel is toch wel de korte beschrijving van de bruiloftsgasten die “van de kruispunten van de wegen” bijeen worden gebracht. Kort gezegd zijn het “bozen zowel als goeden” (vers 10b). ‘Bozen’ dat zijn de resjaïem (Hebr.) of poneroi (Grieks), door Huub Oosterhuis zo mooi aangeduid als ‘ploert en schender’. De ‘goeden’ zijn de tsedakim (goeden/rechtvaardigen, Hebr.) en agathoi (Grieks). Dat ‘goed’ en ‘kwaad’ is niet zozeer een moreel goed en kwaad zoals wij dat opvatten, maar eerder een goed en kwaad in de zin van al dan niet gehoorzamend aan Gods nieuwe wereldorde van rechtvaardigheid en eerbied. Allen mogen aanliggen als ze maar wel het bruiloftskleed van de genade hebben omgehangen (verzen 11-13). Bekleed met dat Paasgewaad wordt de menselijke orde van goed en kwaad aan de kant gezet en is Gods orde bepalend.

Dat blijkt ook uit de traditionele vertelling waar deze parabel waarschijnlijk aan is ontleend. Die vertelling gaat over twee vrome rabbi’s uit Ashkelon die hun leven hadden gewijd aan de studie van de Tora. Toen één van hen stierf werd er nauwelijks aandacht aan hem besteed bij zijn begrafenis: geen eervol in memoriam, geen menigte treurenden: “ze vonden het niet belangrijk” (vers 5). Terzelfder tijd stierf de puisant rijke tollenaar Bar Mayon. De hele stad liep uit voor de begrafenis en loftoespraken volgden elkaar op.

De overgebleven rabbi werd woedend en schreeuwde het uit dat in Israël de goeden niet meer werden geëerd, maar juist de bozen lof wordt toegezwaaid. Daarop verscheen de overleden rabbi in een droom en vroeg hem om de raadsbesluiten van de Eeuwige niet in twijfel te trekken. De overleden rabbi had ooit één zonde begaan en verdiende daarom die eerloze begrafenis, terwijl Bar Mayon ooit één goede daad had verricht en daarom lof mocht worden toegezwaaid. Wat had de overleden rabbi dan verkeerd gedaan? Hij had een keer zijn gebedsriemen in de verkeerde volgorde omgehangen. En wat had de tollenaar voor goeds gedaan? Hij had ooit een banket aangericht voor de rijke mannen van de stad, maar niemand was gekomen. Daarop had hij alle armen uit de stad en ommelanden uitgenodigd om het eten te komen genieten. Die ene goede daad werd hem aangerekend als gerechtigheid.

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl