4:1 |
|
4:2 |
|
4:3 |
|
4:4 |
|
4:5 |
|
4:6 |
|
4:7 |
|
4:8 |
|
4:9 |
|
4:10 |
|
4:11 |
|
Matteüs 4, 1-11 Veertig dagen
Op de eerste zondag van de Veertigdagentijd (naar de veertig weekdagen vanaf Aswoensdag tot aan Eerste Paasdag) leest de kerk vanouds het verhaal van de “veertig dagen en veertig nachten” die Jezus vastend in de woestijn doorbrengt, vaak benoemd als ‘de verzoeking in de woestijn’ want feitelijk gaat het over wat zich afspeelt ná die veertig dagen. Jezus –hongerig en dorstig– wordt bezocht door de diabolos – de “tussenwerper” of ‘”uiteenwerper”, die in vers 10 wordt aangesproken als satan, een aanduiding die in de Hebreeuwse Bijbel 27 keer voorkomt en daar zoiets betekent als “tegenstander” of “aanklager”. De Septuaginta (de oudste Griekse vertaling van het Oude Testament) vertaalt dat Hebreeuws met diabolos of diabolè.
In Matteüs 4 wordt de analogie tussen Jezus (en zijn leerlingen) en de geschiedenis van Israël voortgezet: na het verblijf in Egypte (Matteüs 2) trekt Jezus door het water (doop – Matteüs 3) heen en dan veertig dagen de woestijn in. In hoofdstuk 5 komt hij aan bij de berg (Sinaï) waar hij –als Mozes– de Tora, de leefregel van God onderwijst.
De analogie met het volk Israël dat veertig jaar in de woestijn verbleef is expliciet door het eerste citaat (in Matteüs 4,4) uit Deuteronomium 8,4. Net voorafgaande aan dat citaat lezen we in Deut. 8,3: “Gedenkt dan heel de weg welke de Ene, je God, je deze veertig jaar heeft doen gaan in de woestijn; om je te verootmoedigen, om je te beproeven, om te weten wat er in je hart omgaat: bewaak je zijn geboden of niet?” En dan in Deut. 8, 3: “Hij laat je honger lijden, hij doet je het manna eten ….opdat hij je tot erkenning zal brengen dat niet bij brood alleen de mens zal leven, maar bij al wat uittijgt uit de mond van de Ene.”
Dat het volgende citaat genomen is uit Psalm 91 is ook op geen enkele manier toevallig. Deze psalm maakt deel uit van spreuken en psalmen die werden gebeden ter bescherming tegen demonen en kwade krachten. Psalm 91,5-6 (“Je zult niet vrezen voor het schrikbeeld van de nacht, voor de pest die rondwaart in het donker, voor de koorts die woedt in de middag”) wordt in de Septuaginta zo begrepen: achter “koorts” voegt de Septuaginta toe kai daimoniou (en voor de demonie). De ironie is dan dat het in Matteüs 4,6 de satan is die Psalm 91 citeert. De Hebreeuwse verstaander moet de bitter humor wel hebben begrepen: de satan citeert uit een tekst die gebruikt wordt om kwade machten te verjagen!
Matteüs 4,8 gebruikt termen uit Deut. 34, 1-4 zoals vertaald door de Septuaginta: God laat daar aan Mozes “al het land” zien, met de suggestie dat het gaat om “heel de wereld”. En Matteüs 4:11 verwijst expliciet naar 1 Koningen 19,5-8 waar Elia wordt gevoed door een engel (een “boodschapper”), waarna hij zo gesterkt is dat hij veertig dagen voortgaat zonder voedsel tot bij de berg van God, de Horeb.
Israël, woestijn, Mozes, Elia, berg: Matteüs is bijna klaar voor de …… Bergrede.
Theo van Willigenburg
vanwilligenburg@kantacademy.nl