Instellingen

20


Isaak wordt een zoon van veertig jaar

als hij Rebekka aanneemt,
dochter van Betoeël de Arameeër
uit Padan Aram,-
zuster van Laban de Arameeër,
   hem tot vrouw.

21


Isaak bidt tot de Ene
   ter wille van zijn vrouw

want ze is onvruchtbaar;
de Ene laat zich door hem verbidden
en Rebekka, zijn vrouw, wordt zwanger.

22


De zonen
   slaan in haar binnenste tegen elkaar aan

en zij zegt: als het zo gaat,
waarvoor dien ik eigenlijk?-
en ze gaat heen
   om raad te zoeken bij de Ene.

23


Dan zegt de Ene tot haar:

twee volkeren in je schoot,
twee stammen
zullen vanuit jouw ingewand scheiden;
de ene stam zal sterker zijn
   dan de andere stam,

de overvloedige zal
   dienstbaar zijn aan de geringere!

24


Als haar dagen vervuld zijn om te baren:

ziedaar, tweelingen in haar schoot!

25


De eerste komt naar buiten: rossig

is alles aan hem, als een mantel van haar;
ze roepen als naam voor hem Esau,- ruigrok!

26


Daarna

is zijn broer naar buiten gekomen
met zijn hand vast om
   de hiel van Esau

en hij roept als naam voor hem uit Jakob,-
hij licht de hiel’.
Isaak is een zoon van zestig jaar
   als zij hen baart.