De Ene brengt hen in verwarring, voor Israëls aanschijn, en hij slaat hen met een grote slag, bij Gibeon; hij achtervolgt hen langs de weg die opklimt naar Bet Choron en slaat op hen in tot bij Azéka en Makéda.
En het geschiedt, terwijl zij vluchten voor Israëls verschijning, -zij bevinden zich daar waar het afdaalt bij Bet Choron- heeft de Ene vanuit de hemelen grote stenen over hen geworpen tot bij Azéka, zodat zij sterven; meer zijn er gestorven door de hagelstenen dan de zonen Israëls er hebben omgebracht met het zwaard. ••
12
Dan spreekt Jozua tot de Ene op de dag dat de Ene de Amoriet prijsgeeft aan de verschijning van de zonen Israëls,- hij zegt voor de ogen van Israël: zon, houd je stil bij Gibeon, en maan, in het dal van Ajalon!
13
En de zon houdt zich stil en de maan is blijven staan totdat een volk zich had gewroken op zijn vijanden; is dat niet beschreven in de boekrol van de oprechte? De zon blijft staan halverwege de hemel en heeft zich niet gedrongen gevoeld om thuis te komen, bijna een volle dag lang.
14
Een dag als die is er niet geweest vóór zijn verschijning en na hem,- waarop de Ene zó hoorde naar de stem van een man; ja, de Ene heeft voor Israël oorlog gevoerd! •