2:1 | De engel van de Ene klimt op vanuit de Gilgal naar Bochiem; • hij zegt: ik heb u doen opklimmen uit Egypte en u doen komen in het land dat ik heb gezworen aan uw vaderen, en ik zei: ik verbreek mijn verbond met u niet voor eeuwig!-
|
2:2 | en gij, gij zult geen verbond smeden met de ingezetenen van dit land; hun offerplaatsen zult ge omverhalen!- maar ge hebt naar mijn stem niet gehoord; waarom hebt ge dat gedaan?-
|
2:3 | ik heb dan ook gezegd: ik verdrijf hen niet van uw aanschijn,- worden zullen ze u tot benauwers, en hun goden zullen u worden tot een valstrik!
|
2:4 | En het geschiedt: met dat de engel van de Ene deze woorden heeft gesproken tot alle zonen-en-dochters van Israël,- verheffen zij, de gemeenschap, hun stem en wenen.
|
2:5 | Ze roepen als naam voor dat oord uit ‘Bochiem’,- wenenden; ze brengen daar een offer aan de Ene. •
|
2:6 | Dan zendt Jozua de gemeenschap uit,- en gaan de zonen-en-dochters van Israël per man naar zijn erfdeel om het land te beërven.
|
2:7 | De gemeenschap, zij dienen de Ene alle dagen van Jozua,- én alle dagen van de oudsten die hun dagen hebben verlengd tot ná Jozua en die hebben gezien al het grote doen van de Ene dat hij aan Israël gedaan heeft.
|
2:8 | Jozua, zoon van Noen, dienaar van de Ene, sterft,- als zoon van honderd en tien jaren.
|
2:9 | Ze begraven hem in het gebied dat zijn erfdeel is, in Timnat Cheres, in het bergland van Efraïm,- ten noorden van de berg Gaäsj.
|
2:10 | Maar als ook heel die generatie is verzameld bij zijn vaderen,- staat een andere generatie op ná hen: de Ene kennen ze niet, en ook het doen niet dat hij aan Israël heeft gedaan. ••
|
2:11 | Dan doen de zonen-en-dochters van Israël wat kwaad is in de ogen van de Ene: ze dienen de baäls.
|
2:12 | Ze verlaten de Ene, de God van hun vaderen, hij die hen heeft uitgeleid uit het land van Egypte, en gaan achter andere goden aan uit de goden van de gemeenschappen rondom hen en werpen zich voor hen neer; zo krenken ze de Ene.
|
2:13 | Ze verlaten de Ene; ze worden dienaars van de baäl en de asjtartes;
|
2:14 | dan ontbrandt de toorn van de Ene tegen Israël en geeft hij hen in de hand van plunderaars die hen plunderen; hij verkoopt hen in de hand van hun vijanden rondom, en ze zijn niet meer in staat geweest om stand te houden voor het aanschijn van hun vijanden.
|
2:15 | Overal waar ze uittrokken is de hand van de Ene ten kwade tegen hen geweest, zoals de Ene had gesproken, zoals de Ene hun had gezworen: het wordt hun zeer bang.
|
2:16 | Maar de Ene deed richters opstaan, zij redden hen uit de hand van hun plunderaars.
|
2:17 | Maar ook naar hun richters hebben ze niet gehoord, want gehoereerd hebben ze, andere goden achterna, en ze hebben zich voor hen neergeworpen; met haast zijn ze afgeweken van de weg die hun vaderen zijn gegaan door te horen naar de geboden van de Ene, zó hebben zij niet gedaan.
|
2:18 | Ja, de Ene heeft voor hen richters doen opstaan; de Ene is met de richter geweest en heeft hen gered uit de hand van hun vijanden, alle dagen van de richter; want de Ene had berouw gekregen vanwege hun gekerm voor het aanschijn van hun verdrukkers en hun drijvers.
|
2:19 | Maar het geschiedde wanneer de richter gestorven was, dat ze zich afkeerden en verdorvener waren dan hun vaderen, door te gaan achter andere goden aan, door die te dienen en zich voor hen neer te werpen; niets hebben ze laten vallen van hun handelingen en van hun weerbarstige weg.
|
2:20 | Dan ontbrandde de toorn van de Ene tegen Israël,- en zei hij: omdat zij, dit volk, mijn verbond dat ik hun vaderen heb geboden hebben overtreden en niet hebben gehoord naar mijn stem,
|
2:21 | zal ik ook niet doorgaan iemand te onterven voor hun aanschijn,- van de volkeren die Jozua heeft nagelaten toen hij stierf!
|
2:22 | Om door hen Israël op de proef te stellen,- of ze de weg van de Ene wel bewaken om daarover te gaan zoals hun vaderen die hebben bewaakt,- of niet,
|
2:23 | heeft de Ene deze volkeren met rust gelaten en ze niet dadelijk onterfd,- heeft hij ze niet gegeven in de hand van Jozua. •
|
| Lees hoofdstuk 1 | Lees hoofdstuk 3 |